
20.01.1894 | VIERDE BRIEF AAN SANDER PIERRON

Het is inmiddels duidelijk dat Leempoels en Pierron regelmatig met elkaar corresponderen. De kans is dan ook groot dat de 12 brieven in het Rijksarchief slechts een fractie zijn van wat er ooit over-en-weer gestuurd is. Het is ook klaar dat ze elkaar op (on)regelmatige tijdstippen spreken en ontmoeten (al dan niet in het atelier aan de Van Moerstraat nr. 8). Bijna twee jaar na de eerste “ontmoeting” blijft Jef Leempoels zijn dankbaarheid uitdrukken voor de steun die hij van Sander Pierron kreeg en krijgt om zijn werk te promoten.
Het is wachten tot mei voor de officiële opening van de “Exposition Universelle” in Antwerpen, maar met bovenstaande brief in gedachten is het uiteraard niet verwonderlijk dat “l’Indépendance belge” er al in januari als de kippen bij is om een primeur te brengen.
Dit is waarschijnlijk het allereerste nieuwsbericht dat aan “Le Destin et l’Humanité” gewijd is; een werk dat in de volgende jaren nog flink wat drukinkt zal laten vloeien…
23.01.1894 | L’INDÉPENDANCE BELGE

Het bericht is ongetwijfeld van de hand van Sander Pierron, maar het is enkel ondertekend met een “a” in een ander lettertype dan de rest van het stuk. Staat ze voor Pierrons echte naam “Alexander”? Is het een subtiele hint, alleen bestemd voor intimi?

In Londen opent in februari 1893 een nieuwe kunstgalerij zijn deuren: de Grafton Galleries, aan Grafton Street 8. De manager, Francis Gerard Prange, deed er alles aan om het pand onder de aandacht van kunstminnend Londen te brengen. De galerij bevond zich vlak bij Bond Street, in de chique wijk Mayfair, en was speciaal ingericht, met veel luxe en de beste lichtomstandigheden om de werken perfect tot hun recht te laten komen.
Grafton Gallery (zoals ze later heette), bleef actief tot 1930, toen de kunst het pand verliet en er een jazzclub en cabaret introk. In februari 1894 organiseert de galerij haar vierde tentoonstelling, met o.a. een retrospectieve van het werk van Albert Joseph Moore, die een paar maanden eerder overleden was. Daarnaast was er een uitgebreide collectie van Britse en buitenlandse kunstenaars.
Albert Moore had, net als Portaels en Stallaerts, een voorliefde voor de klassieke oudheid en hij was een meester in het afbeelden van verveeld kijkende, half-hangende dames in luxueuze Romeinse interieurs. Trouwens, als de naam “Moore” een belletje doet rinkelen… Albert is inderdaad de vader van beeldhouwer Henri Moore.

Jef Leempoels heeft zijn diptiek 'Chacun veut…' naar deze tentoonstelling gestuurd.
Het daaropvolgende weekend verschijnen de commentaren in de Engelse pers.
10.02.1894 | THE ILLUSTRATED LONDON NEWS

10.02.1894 | THE SATURDAY REVIEW

In “Le Peuple” verschijnt onderstaand artikel over de eerste tentoonstelling van de nieuw opgerichte kunstgroep die naar buiten komt onder de naam “La Libre Esthétique”. Met één grote afwezige…

07.03.1894 | LE PEUPLE

In 1884 staat het nog jonge België aan het begin van de industrialisatie en tegelijk ook aan het begin van sociale bewegingen. De Belgische Werkliedenpartij werd een jaar later opgericht, in 1885

De aanleiding voor de zogenaamde 'artistieke revolutie van 1884' was de uitspraak "Dat ze dan thuis exposeren!” van een lid van de officiële jury voor de Salon van Brussel. Die woorden moesten de beslissing om een aantal werken te weigeren, kracht bijzetten. Twintig jaar eerder was iets gelijkaardigs al in Parijs gebeurd toen de jury niet minder dan 3000 van de 5000 aangeboden werken weigerde en de gedupeerde artiesten hun eigen “Salon des Refusés” opzette.
Het is in deze context dat in 1883 in Brussel – onder impuls van de advocaat Edmond Picard en de jurist Octave Maus – de kunstkring “les XX” (de Groep van Twintig) ontstaat. Deze avant-gardistische “Vingtistes” toonden vooral belangstelling voor nieuw, helder, en toegankelijk werk, dat aansloot bij het impressionisme en het post-impressionisme.
In de tien jaar van hun bestaan hebben “les XX” elk jaar een eigen Salon georganiseerd waarop ze kunstenaars uitgenodigden die “reeds gevestigd zijn, maar wier kunst onafhankelijk en strijdbaar blijft”. Een kleine greep uit de aanwezigen: Camille Pissarro (1887, 1889, 1891), Claude Monet (1886, 1889), Georges Seurat (1887, 1889, 1891, 1892), Henri de Toulouse-Lautrec (1888, 1889,1890), Paul Gauguin (1889, 1891), Paul Cézanne (1890), Vincent van Gogh (1890, 1891), ...
Wanneer “les XX” zichzelf in 1894 ontbinden, zoeken de meesten van hen onderdak bij “la Libre Esthétique”. Deze nieuwe groep volgt grotendeels de voetsporen van “les XX” en kiest resoluut voor een zeer brede confrontatie van alle artistieke disciplines, met jaarlijkse tentoonstellingen, conferenties en concerten, die zonder onderbreking blijven doorlopen tot aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog.

Om even terug te grijpen naar het artikel in “Le Peuple”; het is opvallend dat Paul Sainte-Brigitte* een lans breekt voor de aanwezigheid van Jef Leempoels op het “Salon de la Libre Esthétique”. Jef was de voorgaande jaren niet aanwezig op de tentoonstellingen van “les XX” en we hebben er eerlijk gezegd het raden naar of dat een bewuste keuze was van hemzelf of van de organisatoren.
Ook die andere 'poulain' van Portaels, Léon Frédéric, schittert door zijn afwezigheid in de rangen van “la Libre Esthétique”. In het licht van hun beider later werk – dat van christelijke mystiek en symbolisme langzaam verschuift naar thema’s die meer sociale bekommernissen weerspiegelen – lijkt het waarschijnlijk dat zij ondanks hun jonge leeftijd - Leempoels is op dat ogenblik 27 jaar oud, Frédéric 38 jaar - de verandering niet wilden of konden omarmen.
De sneer naar Portaels (de leermeester van zowel Leempoels als Frédéric) en naar andere directeuren van de Kunstacademies in de voorlaatste paragraaf is in ieder geval een duidelijk opgestoken middenvinger naar het oubollige conservatisme dat op dat ogenblik in de academies nog steeds de bon ton is.
* pseudoniem voor Herman Dons, een Belgisch journalist die voor verschillende kranten werkte, waaronder La Réforme, L'étoile Belge, Matin d'Anvers en l'Indépendance Belge, waarvan hij in 1921 hoofdredacteur werd. Herman Dons is vooral bekend om zijn campagne voor de verdediging van Dreyfus, die leidde tot de publicatie van de Réforme. Alfred Dreyfus droeg zijn boek “Cinq années de ma vie” aan Herman Dons op in 1901. https://bildungsblog.hypotheses.org/tag/universite-libre-de-bruxelles
Het is nog bijna een maand tot de tentoonstelling in Antwerpen opent, maar “l’Indépendance” gaat gezwind verder met het opwarmen van zijn lezerspubliek. Leuk is om in de inleiding te lezen dat Brussel ook in 1894 al een bouwwerf was waardoor bepaalde wijken quasi onbereikbaar waren.
06.04.1894 | L’INDÉPENDANCE BELGE

12.04.1894 | VIJFDE BRIEF NAAR SANDER PIERRON

Brief is een groot woord in dit geval… Jef Leempoels beschrijft de voor- en achterkant van een van zijn naamkaartjes dat hierboven op ware grootte weergegeven is. Het is opvallen hoe de “meester van het detail” zijn handschrift moeiteloos weet aan te passen aan de geringe grootte van dat stukje karton.
De volledige tekst op het kaartje luidt als volgt:

Jef Leempoels verwijst hierin naar de verschijning - op 4 april - van Pierrons eerste boek “Pages de Charité”, een verzameling novellen, met een voorwoord van Georges Eekhoud.

Als mei uiteindelijk in het land is, mag Antwerpen – nog maar eens – een “Exposition Universelle” organiseren. Van mei tot november zijn alle ogen gericht op de Scheldestad.

Op bovenstaande plattegrond zien we de inplanting van de Wereldtentoonstelling, tussen de nog niet gedempte dokken aan de Vlaamse kaai bovenaan en de “Avenue du Sud” (nu Amerikalei) onderaan. Centraal rechts is het huidige KMSKA en links de grote tentoonstellingshallen op de plek waar nu het nieuwe justitiepaleis, het “vlinderpaleis” staat.

Het zal de kunstenaars plezier doen als ze zien dat de “Beaux-Arts” helemaal bovenaan het lijstje met thematentoonstellingen staat. Jef Leempoels stuurt dan ook drie van zijn beste werken in en wordt daarvoor beloond met een “diplôme de médaille de 2e classe”.

Parijs, Champs Elysées, 1894: Pedro Ribera schets een romantisch tafereel van hoe gemoedelijk het eraan toe gaat op de Salon. Maar een artikel in l’Art Moderne, geeft aan dat het niet altijd even gemakkelijk is om je favoriete kunstenaar terug te vinden in de immense collectie die er (tijdelijk) te bewonderen is. De recensent voelt dan ook mee met het handjevol Belgische artiesten dat hun werken de pelgrimstocht naar het Palais de l’Industrie laat ondernemen.

In “l’Art – revue bi-mensuelle illustrée” geeft Paul Leroi een terugblik op de voorbije Salon in Parijs. Hij start met de zin: En ce qui concerne la peinture, la caractéristique du Salon de 1894, se résume en un mot brutal, mais vrai : « Elle est bête. »

Paul Leroi mocht dat zeggen. Hij is een expert. Zijn echte naam is Léon Gauchez (1825-1907), een in Brussel geboren kunstcriticus, -verzamelaar, en -verkoper die in Parijs woont maar ook actief is in Londen, Lille, Brussel en zelfs Italië, waar hij het pseudoniem Léon Mancino gebruikte (een letterlijke vertaling van “gaucher / linkshandige”)
Gauchez is thuis bij kunstenaars, in musea en in veilinghuizen en hij is de man die, samen met graveur en fotograaf Chavel, mee aan de wieg stond van de moderne geïllustreerde veilingcatalogus.
Jef Leempoels – ruim 40 jaar jonger en dus een jonge snaak in de ogen van Leroi – krijgt van hem een bijna vaderlijke vermaning, die men vandaag zou vertalen als 'Stop fooling around and get serious'.
15.05.1894 | L’ART

Op 1 juni presenteert 'Taurus' zijn persoonlijke impressies van de Wereldtentoonstelling in Antwerpen in de “Neue Freie Presse”. Hij is – en dat is een understatement – niet meteen gecharmeerd door de kermisachtige sfeer van 'meer' en 'groter' en 'luider'. Daarom heeft hij, op een van de eerste openingsdagen, het Musée des Beaux-Arts opgezocht om in de gezellige drukte van de opbouw rond te wandelen en impressies op te doen.
01.06.1894 | NEUE FREIE PRESSE


Nu we toch bij onze noorderburen zijn; de Belgische kunstenaars zijn daar altijd van harte welkom. In 1894 zijn ze uitgenodigd om in Nijmegen tentoon te stellen, iets wat o.a. Jef Leempoels zich geen twee keer laat vragen. Want er staan nog meer bekende namen op het lijstje.
09.06.1894 | DE MAASBODE

De vraag is alleen: is ‘Holland’ klaar voor subversief werk, zoals dat van Leempoels? De ‘Provinciale Geldersche en Nijmeesche Courant’ is daar niet van overtuigd.
27.07.1894 | PGNC

Als de Wereldtentoonstelling in Antwerpen goed onderweg is, duikt “Le Destin” regelmatig op in de pers.
Het werk belooft de voorspelling van “l’Indépendance” in januari waar te maken.
18.06.1894 | LA FLANDRE LIBÉRALE

27.06.1894 | L'INDÉPENDANCE BELGE


"l’Indépendance belge" is doorgaans goed ingelicht, niet zelden door de kunstenaar zelf. De info klopt; er zijn wel degelijk onderhandelingen met Leempoels geweest over de aankoop van "Le Destin et l’Humanité". Dat bewijst het dossier 3926 van de KMSKB, dat start met de brief van 24.02.1895 waarin Leempoels zijn vraagprijs voor het werk (en twee andere) op papier zet.
Tot een verkoop en overdracht is het echter nooit gekomen. Het werk reisde de volgende jaren de wereld rond en bleef in bezit van zijn schepper en zijn echtgenote/weduwe. Walter Leempoels kocht het voor 85.000 Bfr. op de openbare verkoop in 1968 en het werk hangt tegenwoordig in het kasteel van de familie, in Reynel (Haute Marne, Frankrijk). Ook hij heeft het op een bepaald ogenblik - en zonder succes - aan de Franse minister van Cultuur aangeboden.
Heel even terug naar Puvis de Chavannes in het artikel van “L’Indépendance belge”.
Pierre Cécile Puvis de Chavannes (1824-1898) was een Franse schilder, beschouwd als een voorloper van het symbolisme en als een belangrijke figuur in de 19e-eeuwse Franse schilderkunst. Hij was een van de oprichters van de nieuwe “Société nationale des beaux-arts” in 1890.
Aan het begin van zijn carrière waren de kunstcritici verdeeld in twee kampen. De idealisten aanbaden hem; de aanhangers van de realisten verguisden hem. Pas met de opkomst van het symbolisme leken die twee kampen het eens te kunnen zijn over zijn kwaliteiten, maar zonder ooit echt tot een overtuigende waardering van de schilder te komen.
Hoe het ook zij... als ronkende namen als Puvis de Chavannes en zijn vriend Jean-Charles Cazin zeggen dat ze oprecht van je werk genoten hebben, dan mag je dat gerust opnemen in je CV.

Het verhaal dat de regering Destin et l'Humanité aangekocht heeft, doet nu volop de ronde. "Het Vaderland" meent aanvullende informatie te hebben bij het berichtje in “l’Indépendance”: ze weten voor welk museum het werk aangekocht werd…
28.06.1894 | HET VADERLAND

Het is nu ook niet dat hij erop zit te wachten... de verkoop loopt goed voor Leempoels. De “Allgemeine Zeitung” brengt een dag later het nieuws dat de stad Leipzig een werk van hem aangekocht heeft.
29.06.1894 | ALLGEMEINE ZEITUNG

In het daaropvolgende weekend is dat nieuws ook doorgesijpeld tot in de Belgische redactielokalen en nemen een aantal vaderlandse kranten het nieuws over: 'À l’église', is aangekocht door het museum van Leipzig (en niet München, zoals “la Réforme” denkt). Het werk prijkt op dat ogenblik wél nog op de Secession-tentoonstelling in München. Mét paginagrote afbeelding in de catalogus.
01.07.1894 | LA RÉFORME

02.07.1894 | LA FLANDRE LIBÉRALE


Na afloop van deze salon geeft Georges Cochet in “l’Œuvre d’Art” van 20 september zijn onverbloemde mening: hij noemt Leempoels een “fabrikant van uithangborden”
20.09.1894 | L’ŒUVRE D’ART

Nog in september, blikt Charles Guérin terug op deze salon in "Mercure de France”. Hij is opgetogen over hoe Leempoels de baarden van zijn modellen weergeeft, maar hij meent ook te weten waar hij zijn inspiratie opgedaan heeft.
20.09.1894 | MERCURE DE FRANCE

Een mooi staaltje van 'participatieve journalistiek' vinden we begin juli in de Nederlandse krant “De Gelderlander”, die en hele lange lijst publiceert waarin één van haar abonnees zijn eigen mening geeft over een aantal kunstwerken op de tentoonstelling van Nijmegen. Niks geen wollige taal en eloquent proza; echt Hollands “recht voor z’n raap”.
05.07.1894 | DE GELDERLANDER

Een paar commentaren in detail, met - zonder twijfel - de kortste kritiek ooit voor de diptiek van Jef Leempoels:

05.07.1894 | HET VADERLAND

16.07.1894 | HET VADERLAND



Afgaande op informatie in “Gazette de Charleroi” heeft de Antwerpse salon ook een beloningsjury.
8.07.1894 | GAZETTE DE CHARLEROI


En dan is er deze veiling, waarin een werk(je) van Leempoels opduikt. Een kopie van Rembrandt? Zo heeft hij er twee: 'Tête d’homme' en het in 1893 gemaakte 'l’Ange quittant Tobie'. Als het al in een collectie zat, is de kans groot dat het dat eerste geweest is.
20.07.1894 | JOURNAL DE BRUXELLES

Charles De Coster, zoon van een Vlaamse vader en een Waalse moeder, was een schrijver die zich bediende van (letterlijk) zijn moedertaal, het Frans. Hij is in Elsene overleden op 7 mei 1879 en 15 jaar na zijn dood, herdenkt Elsene hem met een monument op het Flageyplein. De Coster is vooral bekend van zijn roman 'La Légende d’Ulenspiegel' (1867) met, in de eerste uitgave, illustraties van o.a. Félicien Rops.

24.07.1894 | HET NIEUWS VAN DE DAG

Het gedenkteken voor Charles De Coster is een samenwerking van Charles Samuels, de beeldhouwer en architect Franz De Vestel. Het staat vandaag niet meer op zijn oorspronkelijke plaats. Je vindt het nu terug op de zuidwestelijke hoek van het Flageyplein, met de rug naar de vijvers, in de hoek gevormd door de Elsenesteenweg en de Generaal De Gaullelaan.
Charles de Coster is begraven op de begraafplaats van Elsene.

Er is amper een stad in Vlaanderen of Wallonië waar er geen kunsttentoonstelling plaats vindt. Net als vorig jaar is Jef Leempoels aanwezig op de salon van de “Cercle artistique” in Doornik. Het is voor de Tounaisiens de 10e editie.
09.10.1894 | L’INDÉPENDANCE BELGE


Pol de Mont brengt in “De Amsterdammer, Weekblad voor Nederland” in verschillende afleveringen een overzicht van de kunst op de Antwerpse Wereldtentoonstelling. De Mont was Leempoels erg genegen; we moeten dus ook niets anders dan lof verwachten.



04.11.1894 | DE AMSTERDAMMER

Onder de titel “Die Originellen” schrijft Fr. Stern in het “Neues Wiener Tagblatt” een opiniestukje over hoe blij hij is dat de “Sezession” – na München – eindelijk ook naar Wenen komt. Hij gaat in tegen de breed verspreide mening dat er op de tentoonstelling enkel maar “Ungeheuerlichkeiten” te zien zijn en haalt enkele voorbeelden aan van ”moderne en jonge” kunstenaars.
13.11.1894 | NEUES WIENER TAGBLATT

„Le Réveil – mensuel de litérature et d’art“ is in 1894 aan zijn vierde jaargang toe. Het wordt uitgegeven in Gent en in de redactieraad zetelen o.a. Max Elskamp, Paul Gérardy, Edmond Glesener, Maurice Maeterlinck, Edmond Rasenfosse, Charles van Lerberghe en Emile Verhaeren.
In het novembernummer draagt Arthur Souchor een van zijn gedichten op aan Jef Leempoels, voor zijn „Jeune Sphinx“
15.11.1894 | LE RÉVEIL

'Le Petit Bleu du Matin' mag het jaar 1894 afronden met een stukje dat de aankomende kerstsfeer al uitstraalt. Het beschrijft mooi hoe de beginjaren van Jef Leempoels’ carrière eruitzagen. De illustratie die het artikel inleidt is duidelijk gebaseerd op de foto die Jef in 1888 liet maken. Ondanks Jef’s inspanningen hebben ze zijn familienaam toch weerverkeerd gespeld.
21.12.1894 | LE PETIT BLEU DU MATIN

De aanvang van dit verhaaltje is leuk omdat het allerlei informatie bevestigt die we al hadden of vermoedden. Het is duidelijk dat pa Leempoels opendoet als de journalist aanbelt. Dat hij daarom even van achter de toonbank van zijn cabaret moest komen, betekent dat er een deur of doorgang was tussen nr. 6 en nr. 8.
De journalist van “Le Petit Bleu” is verder overtuigd dat er naast de huisdeur aan de Van Moerstraat een bordje hing met “Mme Leempoels, accoucheuse” en hij noemt Louis iets verder dan ook “mari de l’accoucheuse”. De man heeft zich uiteraard vergist. Maar dat is begrijpelijk: hij zegt zelf over zijn late bezoek: “il faisait très obscur”.
Maar er stond met zekerheid niet “Mme” maar “Mlle”, want het is Jef's zuster, Louise, 23 jaar op dat ogenblik, die als sage-femme aan de slag is. Josephine is in 1894 pas 17 jaar en dat is net wat te jong, al weten we met zekerheid dat zij ook haar hele leven lang vroedvrouw was. In 1933 kreeg ze namelijk dezelfde onderscheiding als haar broer Jef voor haar inzet tijdens haar carrière..

Om af te sluiten en omdat we het toch over het cabaret hebben… Dit tongue-in-cheek stukje van een piepjonge Arthur Toisoul in “La Ligue Artistique” is zuiver ter illustratie voor wie zich moeilijk een idee kan vormen van een “cabaret” eind 19e eeuw. Het is trouwens geen garantie dat het er ten huize Leempoels identiek aan toeging


Comments