
Jef Leempoels wordt 29 jaar in 1896 en hij krijgt van alle kanten wierook toegezwaaid. In eigen land door Pol de Mont, zoals geciteerd in “De Hollandsche Revue”.
01.01.1896 | DE HOLLANDSCHE REVUE

Op 19 januari publiceert “La Ligue Artistique” een artikel rond vermeende kunstfraude. Het is vooral interessant om de nonchalance te zien waarmee men kunstwerken als “echt” of “vals” bestempelt. Het woord van “geachte collega’s” is blijkbaar voldoende… De nog jonge Jef Leempoels heeft dit ook gelezen en het verhaaltje goed in z’n geheugen opgeslagen.
19.01.1896 | LA LIGUE ARTISTIQUE

1896 is een schrikkeljaar en in Stuttgart kiezen ze dan ook zaterdag 29 februari om hun “Zweite Internationale Gemälde-Ausstellung” te openen. Jef Leempoels heeft voor “Les Éplorés” (“in Thränen” voor de Duitsers) en “l’Ergoteur” (“Der Krittler”) gekozen.

Stuttgart is niet het “Keizerlijke” Berlijn of het “Katholieke” München, waar iedereen nog verknocht is aan “oude kunst”. De tentoonstelling loopt gedurende twee en een halve maand en in die tijd krijgt de Belgische delegatie regelmatig ook eens andere kritieken te lezen. Zoals de twee hieronder.
De inleiding van het eerste stukje, van Alfred Freihofer in “Kunst für alle”, verwijst naar de afwezigheid van Engelsen en Schotse kunstenaars tijdens de eerste editie in 1891. Vijf jaar later maken ze dat ruimschoots goed met de aanwezigheid van 41 kunstenaars en meer dan 100 werken.
15.04.1896 | KUNST FÜR ALLE

“L’Ergoteur” is niet zo vaak tentoongesteld. Het is dus uitkijken naar een opiniestuk(je) als dat gebeurt, zoals hier in het “Neues Tagblatt für Stuttgart und Württemberg”
15.04.1896 | NEUES TAGBLATT FÜR STUTTGART

Het volgende stuk, uit de “Karlsruher Zeitung” geeft aan, nog beter dan het vorige, hoe anders men in verschillende regio’s naar hetzelfde onderwerp kijkt. De recensent vindt “les Eplorés” een werk vol humor:
04.05.1896 | KARLSRUHER ZEITUNG

Vertaling van het tweede deel:
“Zonder te karikaturiseren en schijnbaar zonder opzet persifleert de kunstenaar in deze volkskoppen, met hun obligate triestige uitdrukkingen, gefronste voorhoofden, opgetrokken wenkbrauwen, naar de hemel gerichte ogen, samengeknepen lippen met neergeslagen mondhoeken - alles meesterlijk getekend - de hele stompzinnigheid van een gevoelloze kudde die niet in staat is om zelf te denken."
03.03.1896 | L’INDÉPENDANCE BELGE

N.B. de “technique pianistique” van Arthur De Greef heeft niets met schilderkunst te maken. De Leuvenaar was pianist, componist en muziekpedagoog en een graag geziene gast in heel Europa.
L’Indépendance verwijst hier naar een twee pagina’s lang stuk van Leopold Weber dat begin februari 1886 in “Der Kunstwart” stond. De schrijver geeft daarin uitgebreid commentaar op verschillende recente werken van Leempoels.

In Berlijn zijn Jef Leempoels’ “Schicksal und Menschenpflicht” en “Chacun…” opnieuw van de partij; het eerste werk is in de catalogus afgebeeld (én nog altijd te koop) en het tweede krijgt nog maar eens een nieuwe titel.


Fritz Stahl levert commentaar in „Die Kunsthalle“ en zijn eerste bekommernis is de slechte vertaling van „Destin et l’humanité“.
11.03.1896 | DIE KUNSTHALLE

Achteraf gezien zijn de uitspraken van de recensent van de „Kölnische Zeitung“ niet meteen bestemd voor de collectie „profetische woorden“.
16.05.1896 | KÖLNISCHE ZEITUNG

Ludwig Pietsch becommentarieert de tentoonstelling later in het boek “Internationale Kunst-Ausstellung Berlin 1896” (ed. Franz Hanfstaengl, München). Leempoels' werk krijgt ruime aandacht.
Pagina 34

Pagina 103

Het is niet zo dat men kunstenaars als „quantité négligable“ behandelt. Bij elk gebeurtenis die hen van ver of dicht aanbelangt, is er wel een dag-, week- of maandblad dat hen vriendelijk vraagt om hun mening te geven. In 1896 krijgen de artiesten reden genoeg om hun pen ter hand te nemen.
Het begint met het weekblad “La Jeune Belgique” dat graag wil weten hoe en waar men in de toekomst de salons het best organiseert en de artiesten krijgen twee keuzemogelijkheden:
1. Elk jaar een salon in één van de vier organiserende steden, Brussel, Gent, Antwerpen en Luik, zodat men dus naar vierjaarlijkse salons evolueert.
2. Driejaarlijkse salons in Gent, Antwerpen en Luik en dan, éénmaal in de tien jaar, een retrospectieve op een groot salon in Brussel.

Fernand Khnopff ziet enkel heil in het volledig afschaffen van de officiële salons:
« Ma réponse sera fort simple ; je pense qu'il faudrait arriver pour le bien de l'art à la totale suppression des salons officiels : c'est l'étouffoir des artistes. Et la foire des Champs-Elysées nous a donné de bien tristes exemples et de bien fâcheux résultats. »
Adolphe Hamesse pleit voor één officiële salon in Brussel en dan liefst in een (nog te bouwen) Paleis voor Schone Kunsten:
« Les deux combinaisons en présence me semblent mauvaises à mon avis ; le seul remède aux nombreux salons médiocres de province et de Bruxelles serait d’avoir :
« Un salon officiel tous les ans à Bruxelles.
« Au moins, par un choix sévère, nous aurions l'occasion de réunir dans la capitale de la Belgique toutes les œuvres dignes de figurer dans une exposition officielle, puisqu'il en faut une. — Cela n'empêcherait pas les expositions des villes de Gand, de Liège et d'Anvers, qui sont très bien administrées par des sociétés artistiques.
« Seulement, elles seraient libres et non officielles.
« Il est logique que le Salon officiel soit à Bruxelles ; je pourrais longuement défendre ma manière de voir. Du reste, n'est-il pas dans l'esprit de tout le monde artistique et officiel d'édifier un vaste Palais des Arts à Bruxelles ? Alors, pourquoi hésiter? »
Léon Houyoux ziet een specifiek probleem voor beginnende kunstenaars:
« Je ne puis admettre un salon tous les dix ans : quatre ans c'est déjà bien. Il faut songer aussi, que souvent de bons artistes sont refusés. En ce cas ils doivent déjà attendre huit ans pour prendre leur revanche ; avec le 2me système, ils devraient attendre vingt ans ! »
Jules du Jardin volgt de idee van Khnopff, maar ziet in dat het moeilijk is om de officiële salon af te schaffen:
« Mon idéal, en fait de Salons officiels ? Mais ce serait leur suppression radicale, chers amis ! D'ailleurs, je m'abstiens d'y participer, estimant que l'art n'est pas de parade pour la foule qui trôle...
« Cependant, puisqu'on doit les maintenir quand même, pour Dieu ! qu'on gratifie Bruxelles d'un salon décennal. Là, ne serait pas la pacotille, si l'on m'écoutait, simplement les véritables œuvres d'art. Et, afin de n'y voir que ces véritables œuvres d'art, je voudrais qu'on n'y exposât que celles qui auraient été exhibées, à l'exclusion de toutes autres, soit dans les bazars officiels, soit dans les expositions particulières durant les dix années révolues. »
Jef Leempoels komt met een ander voorstel op de proppen:
« Est-ce bien répondre aux propositions formulées par votre « referendum » qui nous intéresse vivement, si je me permets d'en présenter un troisième :
« L'exposition générale annuelle aura toujours lieu dans la même ville. »
« Bruxelles ou même Anvers. Car n'est-ce pas à cette immuabilité, que les Salons de la Royal Academy, de Paris, de Munich, doivent leur vogue, vogue croissante puisque ces dernières villes en ouvrent deux en même temps. »
Théodore Reh focust op de verschillen tussen “de hoofdstad” en "de provincies”
« Il y a lieu d'organiser dans la capitale, un Salon officiel tous les ans, comme à Paris.
« Bruxelles, comme capitale, sera toujours mieux partagée au point de vue des avantages et des intérêts artistiques. Elle est fréquentée par un grand nombre d'étrangers qui ne se rendent pas en province.
En dan is er ook het “ONAR”, dat de kunstenaarswereld in twee kampen verdeelt. In dit geval is het “La Ligue Artistique” dat een landelijke bevraging organiseert.

Het urbanisme aan het eind van de 19e, begin 20e eeuw, kernmerkte zich door een uitgesproken aandacht voor esthetisering. Architecten, ingenieurs, industriëlen, … iedereen ging experimenteren met, vorm, kleur, en materialen en alles werd gekeurd op zijn esthetische merites.

Eugène Broerman, de eerste winnaar van de Prix Godecharle, maakte met de gewonnen beurs een reis door Italië. Daar was hij sterk onder de indruk van de manier waarop kunst (en kunstenaars) in vele steden mee het uitzicht van de publieke ruimte bepaalden. Hij was gefascineerd door de speelsheid van brievenbussen, lantaarnpalen, (kranten)kiosken, enz.
Terug in Brussel propageert Broerman zijn idee van een meer functionele kunst en vindt vrij snel gelijkgestemde geesten in o.a. Julien Dillens, Jef Lambeaux en Victor Horta, vooraanstaande architecten en beeldhouwers. In juni 1894 richten zij een stuurgroep op die deze idee moet uitdragen.
Hieruit ontstaat in 1895 het “Œuvre Nationale de l’art appliqué à la rue et aux objets d’utilité publique”, AKA Le Cercle de l’Art dans la Rue, die in 1896 “ter aanmoediging” een wedstrijd voor uithangborden organiseert. Dat eerste initiatief draait uit op een fiasco en meteen wordt het Œuvre van alle kanten aangevallen; niet in het minst door het kunstenaarsgilde zelf.
Als het een beetje uit de hand dreigt te lopen, grijpt de architect Paul Hankar in. Hij weet “La Ligue Artistique” te overtuigen om een brief te sturen naar een grote groep kunstenaars van alle strekkingen, met het vriendelijke verzoek te antwoorden op drie vragen.
22.03.1896 | LA LIGUE ARTISTIQUE

De reacties zijn onverwacht talrijk en in sommige gevallen ook onverwacht heftig. “La Ligue artistique”, publiceert de resultaten als een “referendum”, waarna andere kranten en magazines het oppikken en becommentariëren. De affaire rimpelt zelfs uit tot in Frankrijk, waar Henry Nocq er zes pagina’s aan besteedt tijdens een terugblik op 1896, in de Parijse “Revue des arts décoratifs”. In dat artikel bundelt hij de meest relevante reacties. Hier volgen er een paar van bekende namen:


De Brusselse schilder-beeldhouwer Omer Dierickx was in het begin echt wel gewonnen voor het initiatief, maar uit zijn reactie blijkt een zekere teleurstelling.

Dierickx heeft het terloops over Julien Dillens, de beeldhouwer die bij de start van het project mee aan de kar getrokken heeft. Hij is volgens Dierickx de man die oorspronkelijk met het (goede) idee op de proppen gekomen is. Dillens reageert zelf ook en zijn brief – geschreven op 15 maart en met rechtstreekse aanhef naar Paul Hankar – staat op 5 april in “La Ligue Artistique”. Het mag niet verwonderen dat hij de aktuele verwezenlijkingen van l’Œuvre met het nodige vuur verdedigt.

Jef Leempoels reageert ook en die is onverwacht vrij gematigd en mild.

De reactie van James Ensor ter vergelijking... De man die schrijft zoals hij schildert…

Het ging uiteindelijk zo ver dat het “Œuvre Nationale de l’art appliqué à la rue” een soort ‘recht op antwoord’ als bijlage bij “La Ligue Artistique” van 19 april liet voegen; een drie pagina’s lange verklaring “aan het publiek”, opgesteld in naam van Léon De Bruyn, de minister van Schone Kunsten, van burgemeester Charles Buls van Brussel en van alle collega’s van deelnemende gemeenten. De verklaring is ondertekend door bijna 100 kunstenaars, journalisten, architecten en academici van alle strekkingen.

Later in april is er in Parijs weer de "Nationale" die alle aandacht naar de "Champ-de-Mars" leidt. Potentiële bezoekers krijgen een overzichtelijke plattegrond en praktische informatie in het gratis supplement bij "La Liberté" van 23 april. Kijk even naar de afmetingen van de galerijen...


Aan de hand van de statistieken is het mogelijk op zich een idee te vormen van de hoeveelheid werken die er hangt: 2380 in totaal, waarvan 1265 schilderijen. Ter vergelijking: het vernieuwde KMSKA stelt momenteel zo’n 650 werken tentoon, ongeveer een kwart van het Parijse aanbod in 1895. De pagina Een herinneringsreis | KMSKA heeft het o.a. over de “oude” en “nieuwe” manier waarop je kunst kan aanbieden.
Jef Leempoels neemt zijn triptiek uit 1890 voor de eerste keer mee naar Parijs. Het werk hangt in zaal 2 en "La Liberté" neemt het meteen op in een "must-see" lijst onder de titel "La Fleur du Salon". Het middendeel is afgedrukt in de catalogus en de commentaren blijven uiteraard niet uit.

24.04.1896 | JOURNAL DES DÉBATS POLITIQUES ET LITTÉRAIRES

24.04.1896 | LE FIGARO


24.04.1896 | LE TEMPS

25.04.1896 | LE PETIT JOURNAL

25.04.1896 | L’ÉCLAIR

25.04.1896 | LE RADICAL

25.04.1896 | L’INTRANSIGEANT

01.05.1896 | EN VÉNÉTIE

07.06.1896 | KÖLNER ZEITUNG

Uit de volgende berichten, van Alfred Freihofer, E. Reh en Wilhelm Schölermann, weten we dat Jef Leempoels het portret van zijn moeder en een "studiekop" naar de "XXIV. Jahresausstellung im Wiener Künstlerhause" gestuurd heeft. Van Freihofer (Allgemeine Zeitung) is inmiddels bekend dat hij niet meteen een groot amateur van Leempoels’ werk is, maar Schölermann (Kunstchronik) en Reh (Innsbrucker Nachrichten) zijn duidelijk in de wolken met het portret.
28.04.1896 | ALLGEMEINE ZEITUNG

30.04.1896 | KUNSTCHRONIK

04.05.1896 | INNSBRUCKER NACHRICHTEN

16.05.1896 | KÖLNISCHE ZEITUNG

Eind mei bericht "l’Indépendance" over de "Salon de Mons"
31.05.1896 | L’INDÉPENDANCE BELGE


Het werk waar iedereen in Namen vol verwachting naar uitkeek, was "Industria" van Antoine Bourlard, de directeur van de “Académie de Mons”. Het was besteld door de Provincieraad van Henegouwen, voor hun raadszaal, vandaar ook het wapenschild in de rechterbovenhoek.
Het doek van 214 x 268 cm behoort vandaag tot de collectie van het BAM (Musée des Beaux-Arts de Mons).
In 1896 is werk van Jef Leempoels op diverse tentoonstellingen in Duitsland te zien, o.a. in München, in Berlijn en Dresden. Er is een duidelijk verschil tussen wat het publiek waardeert en wat recensenten ervan vinden…

04.06.1896 | BONNER ZEITUNG

20.06.1896 | VORWÄRTS

In ”Galerie Arnold” in Dresden vindt een expositie van portretten plaats. Jef Leempoels doet ook mee, maar is nog een nobele onbekende voor de Dresdense recensent van “Kunstchronik”. Hij noemt hem “Jan” en deelt hem in bij de Nederlandse deelnemers.
25.06.1896 | KUNSTCHRONIK

In het meinummer van "The Studio", heeft H.W.S. het ook over de tentoonstelling bij Arnold’s.
30.06.1896 | THE STUDIO

Galerie Ernst Arnold was een kunstgalerie en uitgeverij, in 1818 opgericht door de handelaar Ernst Sigismund Arnold (1792-1840) in Dresden. Na zijn dood werd de zaak voortgezet door zijn broers Friedrich Albert en Hermann Arnold.

In 1867 namen Adolf Ludwig Gutbier (1841-1902) en Bernhard Carl Christian Gräf het bedrijf over. Vanaf 1872 nam Gräf de uitgeverij apart over als 'Ernst Arnold Kunstverlag'. Hier gedrukte prenten dragen altijd een ovaal blindstempel 'Ernst Arnold' of 'Verlag von Ernst Arnold in Dresden'.
De kunstgalerie werd voortgezet door A.L. Gutbiers zoon, Ludwig Wilhelm (1873-1951) die zich vanaf 1893 specialiseerde in tentoonstellingen van werk van hedendaagse kunstenaars.
De correspondent van de “New York Times” vindt dat Leempoels “little skill with the brush” tentoonspreidt in “Fate and Mankind”. Ze gaan in de VS hun standpunt later nog wel herzien…
12.07.1896 | NEW YORK TIMES

04.08.1896 | HET VADERLAND

De informatie van “Het Vaderland” is correct: de Prins-Regent van Beieren heeft “Jonge Sfinx” wel degelijk aangekocht. Eigenaardig genoeg vermeldt de catalogus (IIIe uitgave 01.08.1896) van de Münchense “Secession”, enkel een olieverfschilderij met de titel “In de kerk”.

Omdat het werk afgebeeld is in de catalogus, weten we dat het niet gaat om de versie die twee jaar eerder al tentoongesteld is – de meest bekende versie – maar om het schilderij dat Leempoels zelf “Pendant l’office” noemt en in Duitsland beter bekend is als “Betende Bauern”.
In de “Generalanzeiger für Düsserdorf und Umgehend” toont Dr. Georg Malkowsky bijzondere aandacht voor dit werk. De man deelt uitvoerig zijn persoonlijke interpretatie van de twee karakterkoppen.
18.07.1896 | GENERAL-ANZEIGER FÜR DÜSSELDORF

Het is dinsdag 11 augustus als de recensent van de “Neue Freie Presse”, die zijn stuk ondertekent met “E.S.”, zijn bijdrage publiceert over de “Berliner Internationale Kunstausstellung”. Hij lijkt gefascineerd te zijn door Leempoels’ werk en besteedt ruimschoots aandacht aan “Chacun…” en “Het schilderij met de handen”. Mét evenwel een paar bedenkingen.
11.08.1896 | NEUE FREIE PRESSE

E.S. haalt op het einde twee andere Belgische schilders aan: Van Hove en Ras.
Edmond Van Hove (1851-1913) is bekend om zijn triptieken waar hij zijn figuren tegen een herkenbare stedelijke achtergrond zet, o.a. “De Drie Zustersteden” (private collectie) en “Historia-Tempus-Legenda” (Groeningemuseum).


Jan Verhas (1834-1896) wordt algemeen beschouwd als de stichter van de “Dendermondse School”. Zijn “Processie van 15 augustus in Heist-aan-Zee” dateert van twee jaar voor zijn dood. Het is een monumentaal werk van 158 x 223 cm, in bezit van de Gemeente Schaarbeek, waar Verhas overleed.

“Revue des écoles” uit 1880, is een weergave van de feestelijke optocht met 23.000 Brusselse schoolkinderen ter gelegenheid van de zilveren bruiloft van koning Leopold II en koningin Marie Henriette. De homogeen liberale regering van Frère-Orban, die in 1878 aan de macht kwam, vaardigde een nieuwe schoolwet uit, die het begin zou inluiden van de jarenlange “schoolstrijd”.
De liberalen verdeelden op grote schaal reproducties van het schilderij en gebruikten (of misbruikten?) het beeld om de superioriteit van het “officiële” onderwijs t.o.v. het “vrije” onderwijs te propageren. O.a. om die reden noemde James Ensor het een “immoreel doek” en het was, naar zijn zeggen, meteen ook de aanzet om in 1888 zijn “Intrede van Christus in Brussel” te schilderen.
Als de Secessions-Ausstellung stilaan ten einde loopt, maakt een aantal recensenten de balans op. Alfred Gold, die de Münchener Secession verslaat voor het Weense weekblad “Die Zeit”, is weg van het werk van Khnopff, maar gunt ook een beetje ruimte aan Léon Frederic en aan Jef Leempoels.
22.08.1896 | DIE ZEIT, WIENER WOCHENSCHRIFT

Marc Croisilles van "l’Œuvre d’Art" heeft zijn bedenkingen, maar de balans helt uiteindelijk toch over naar het positieve.
05.09.1896 | L’ŒUVRE D’ART

Alfred Freihofer van de "Allgemeine Zeitung" houdt er een andere mening op na. Hij is overduidelijk geen groot liefhebber van de Belgische kunst en zeker niet van Leempoels.
12.09.1896 | ALLGEMEINE ZEITUNG

Een van de twee versies van "Moord op Everaert ‘t Serclaes" heeft – enige tijd dan toch – de inkomhal van de bibliotheek van de “Akademie voor Schone Kunsten” gesierd.
13.10.1896 | LE PEUPLE

In oktober schrijft luminist Adriaan Jozef Heymans een brief naar de redactie van “l’Art Moderne” waarin hij een Belgische drukker/uitgever oproept om kwaliteitsvolle reproducties van kunstwerken van Belgische artiesten te maken en te verdelen.
18.10.1896 | L’ART MODERNE

Een week later drukt het blad een antwoord van Jef Leempoels af die hem daarin bijtreedt en nog een stapje verder gaat. Hij heeft het over een revue illustrée voor de promotie van Belgische kunst(enaars).
En zie… precies op dat moment worden de heren op hun wenken bediend…
25.10.1896 | L’ART MODERNE

"l’Art Moderne" had de nood aan goede reproducties zelf al uitvoerig besproken en verdedigd in een artikel met de titel “La Danse Va-T-Elle Recommencer?” van 16.10.1892. Daarin komen ook de twee uitgevers aan bod die Leempoels vermeldt. De schrijver van het stuk acht de kwaliteit van Braun hoger dan die van Hanfstängl.

Adolphe Braun (l) in Parijs en Franz Hanfstängl (r) in München waren fotografen die ook lithograaf werden en mettertijd grote delen van hun negatiefcollectie in gedrukte vorm zouden omzetten. Ook na de dood van hun stichter bleven “Editions Braun” en “Kunstverlag Franz Hanfstängl” hun activiteiten verderzetten; de eerste tot 1969, de tweede tot 1980.
De Brusselse uitgeverij “Becker-Holemans” was in handen van Paul Werner Becker, afkomstig uit Westfalen (D), die in 1893 getrouwd was met Anna Holemans. Zijn zaak zat in de beginjaren in Brussel op verschillende adressen, o.a. in de Naamsestraat en de Hofbergstraat. In 1902 verhuisde hij naar Elsene. Na zijn dood in 1943 verwierf de stad Brussel zijn collectie van 35.000 negatieven.
Het Victoria & Albert Museum in South Kensington (London) bezit de originele kaft van één van de door 'l'Art Moderne' genoemde “Maîtres d’Art Contemporain”; dat van het werk van Constantin Meunier.
De voorzijde van het boek was een ontwerp van Meunier zelf, uitgevoerd in gepreegd leer. Het is één van zijn bekende mijnwerkerskoppen, waarvan er ook een gebruikt werd voor de 50 centiem muntjes die vanaf 1956 (50 jaar na Meunier’s overlijden) in omloop kwamen.


Het satirische tijdschrift “Lustige Blätter”, met de ondertitel “schönstes buntes Witzblatt Deutschlands” werd van 1886 tot 1944 in Berlijn als weekblad uitgegeven. De oprichter en uitgever was de schrijver Alexander Moszkowski. In november 1896 vinden we deze spotprent met daaronder de tekst: "Leempoels: das Schicksal und die Menschheit. Die Aussteller der Maschinenbau-Gruppe bedrohen den Vorstand"
Het is een verwijzing naar grote tentoonstelling die in 1896 in het Treptower Park in Berlijn gehouden werd, met Fritz Kühnemann als medeorganisator. Dat was eigenlijk aangekondigd als een “wereldtentoonstelling”, maar door allerlei problemen in de aanloop namen de Berlijnse handelaren zelf het initiatief in handen en herdoopten het tot “Berliner Gewerbe-Ausstellung”, met 900.000 m² oppervlakte, de grootste tot dan toe georganiseerd.
Charles Tardieu is publicist, journalist, hoofdredacteur van de krant “l’Indépendance belge”, muziekcriticus en lid van de “Académie royale de Belgique”.
Als in december 1896 zijn echtgenote overlijdt, is een groot aantal kunstenaars aanwezig op de begrafenis. Je bijt immers niet in de hand die je eten geeft… Onder hen is uiteraard ook Jef Leempoels, door “l’Indépendance” – en Tardieu – altijd goed gesoigneerd.
03.12.1896 | L’INDÉPENDANCE BELGE

05.12.1896 | L’INDÉPENDANCE BELGE


Comments