
Begin maart toont Jef Leempoels zich van zijn sympathiekste kant en gaat naar de vernissage van de Salon van ‘la Libre Esthétique’. De recensent van ‘l’Art Moderne’ heeft nauwgezet genoteerd wie hij er nog allemaal gezien heeft. Een overzicht van het kruim aan beeldende kunstenaars in 1902.
02.03.1902 | L’ART MODERNE

Nog in maart duikt Jef Leempoels op in ‘Vooruit’. Het gaat om een tirade tegen bepaalde (wan)praktijken van de Picpuspaters in Leuven, collega’s van Pater Damiaan (die in 1902 nog vredig op Molokaï rust).
Op het einde van het stuk gebruikt de recensent ‘les Éplorés’ van Jef Leempoels om een sfeerbeeld te schetsen van hoe het er op de Sint-Antoniusberg aan toe gaat. Dat toont opnieuw hoezeer kunst ingeburgerd was in alle lagen van de maatschappij; ook in een arbeiderskrant van linkse strekking.
13.03.1902 | VOORUIT


Op woensdag 9 april 1902 komen bij Hugo Othmar Miethke, aan de Dorotheergasse in Wenen, een aantal kunstwerken en oudheden in de verkoop. Ze stammen uit de nalatenschap van Heinrich Mayer, voormalig directeur van het Weense bankiershuis Stametz-Mayer. Jarenlang had hij met smaak en voorzichtigheid schilderijen van moderne kunstenaars verzameld, en zo een respectabele privégalerij opgebouwd van 162 olieverfschilderijen en een aantal pastels, die bij de beste collecties van Wenen hoorde. Hij had oud en recent werk van kunstenaars uit Duitsland, België, Nederland en Frankrijk.

In 1866 – na zware financiële verliezen – had Mayer al eens een flink deel van zijn collectie moeten verkopen. Dat gebeurde toen in het ‘Hôtel des Ventes’ in Parijs, nadat Mayer een bod van 300.000 francs van de firma Goupil had afgewezen. De openbare verkoop bracht amper meer op, nl. 333.704 francs. Daar had Mayer niet op gerekend; de aankoopwaarde van alle werken samen lag rond 800.000, bijna het driedubbele.
Het heeft de man niet weerhouden om te herbeginnen en zijn collectie met nieuw werk aan te vullen, tot aan zijn overlijden. Dan komt zijn ‘tweede collectie’ onder de veilinghamer. Onder het kavelnummer 30, vinden we het olieverfschilderij ‘… Amen’. Als de aantekening in potlood ernaast correct is, werd het werk voor 115,- schilling gekocht door een zekere Dr. Heidelberg. Het werk verscheen in oktober 2022 nog eens op een veiling van het verkoophuis 'Kiefer' in het Duitse Pforzheim. Vraagprijs was 300€.

Wat betreft H.O. Mietke: na eerdere galerijen aan de Plankengasse 6 en aan de Neuer Markt 13, kocht Miethke in 1895 het ‘Palais Eskeles’ in de Weense binnenstad aan de Dorotheergasse 11. Hij liet door de Weense stadsarchitecten Kupka & Orgelmeister en volgens zijn eigen plannen, verbouwingen uitvoeren, die tot op heden grotendeels bewaard zijn gebleven. Na de plechtige opening op 29 mei 1896 groeide de galerie, die er twee verdiepingen exploiteerde, uit tot een van de belangrijkste kunsthandels in het Keizerrijk.
Jef Leempoels gaat enige weken later naar de Champ-de-Mars in Parijs met vier werken, waarvan de helft een religieus tintje heeft

Het eerste op de lijst wordt meedogenloos neergesabeld door de recensent van ‘Le Français’, ook al is het met een vleugje Parijse humor.
19.04.1902 | LE FRANÇAIS

Ter verduidelijking: de omgeving van de rue Saint-Sulpice (VIe) en de boulevard Saint-Germain stond algemeen bekend voor zijn mix van bars, reguliere antiquairs, en bric-à-brac winkeltjes. En de wijk was ook de thuishaven van allerlei fabrikanten van religieuze gebruiksvoorwerpen en prullaria.
20.04.1902 | L’INTRANSINGEANT

Er is (nog) geen afbeelding van ‘Aux abois’ beschikbaar, maar het kan niet anders dan dat de verwijzing naar ‘de vrouw met het masker’ op dat werk slaat. Jef Leempoels heeft het werk later hernoemd tot ‘l’Attente’ en omschrijft het zelf als ‘Hoofd van een jonge, zwarte vrouw’. Het masker is dan mogelijk een Afrikaans artefact dat ze vast heeft, eerder dan dat ze een masker draagt. ‘Aux abois’ kan je vertalen als ‘ten prooi’ of ‘uitzichtloos’. Misschien was dat niet langer ‘politically correct’ en is het daarom aangepast.
19.04.1902 | LE FRANÇAIS

19.04.1902 | L’UNIVERS

22.04.1902 | LA REVUE DE PARIS

23.04.1902 | LA RÉFORME

Even terzijde: ‘Jef Leempoels’ correct spellen (of simpelweg foutloos overschrijven) blijkt voor een aantal recensenten een onoverkomelijk probleem. Zowel zijn voor- als achternaam zijn op alle mogelijke manieren fout gespeld: Jef, Jet, Gef, Jeff, en (van) Lampoel(s), Lempoel(s), Leempoël(s),… Opzoekingswerk vereist daarom een flinke portie geduld en fantasie om alle varianten op te sporen. Trouwens, behalve in de twee onderstaande artikels, ter illustratie, zijn – hopelijk – alle afwijkende versies correct verbeterd.
In een nabeschouwing van de Salon heeft ‘La Nouvelle Revue’ het over een zekere ‘Joëf Lempoëls’

‘Le Monde Moderne’ heeft het over ‘Gef Lempoels’


Halverwege maart 1902 gaat aan de Karlsplatz in Wenen de ‘XXIX. Jahresausstellung der Genossenschaft der Bildende Künstler Wiens’ van start. Elke dag toegankelijk van 9 tot 5 voor de prijs van 1 Krone (0.60 Kr. op zon- en feestdagen, vanaf 14 uur).
Op zondag 1 juni moeten ze noodgedwongen de deuren opnieuw sluiten omdat de meeste werken naar andere, buitenlandse tentoonstellingen moeten vertrekken. Dat 'dubbelboeken' is dus niet alleen een Brussels probleem...
Er is online geen catalogus te vinden van de tentoonstelling van 1902. Maar, zoals gewoonlijk publiceren een aantal kranten hun eigen ‘feuilleton’ om op verschillende tijdstippen gedurende de hele tentoonstellingsperiode, specifieke onderdelen van de expositie toe te lichten. Misschien is het mogelijk om aan de hand daarvan een idee te krijgen van welke werken Leempoels ingestuurd had.
Zo ook bij de ‘Neue Freie Presse’ waar ze op 30 maart ‘Bildnisse und Genre-Darstellungen’ onder de loupe nemen. Voor wie het verschil tussen beiden niet zou kennen, heeft de recensent, die zijn stuk ondertekent met het onbegrijpelijke ‘F. Sg.’ de perfecte inleiding geschreven.
30.04.1902 | NEUE FREIE PRESSE

Halverwege het feuilleton legt hij het verschil uit tussen ‘gebrek aan techniek’ en ‘gebrek aan inlevingsvermogen’. Om dat duidelijk te maken, zet hij Jef Leempoels tegenover Isidor Kaufmann, een Austro-Hongaars schilder van Joodse komaf, bekend om zijn portretten van chassidische Joden


Friedrich Stern is bij de eersten om commentaar te geven en hieruit valt af te leiden dat Leempoels waarschijnlijk een landschap naar Wenen gezonden heeft. Het zou wel ‘Pré flamand’ uit 1898 kunnen zijn, gezien de vermelding van een weide en bomen.
01.05.1902 | NEUES WIENER TAGBLATT

In België is er een Salon in Luik, al is het onduidelijk waar dit precies doorging. De schrijver van het artikel spreekt van het ‘nouveau Musée des Beaux-Arts’, maar het bijgebouw van de ‘Académie royale’, dat onder de naam ‘Musée des Beaux-Arts’ bekend werd, is pas in 1903 gebouwd (en in 1970 afgebroken). De collectie van dàt museum is dan twee jaar later overgebracht naar het nieuwe ‘Palais des Beaux-Arts’ dat speciaal voor de wereldtentoonstelling van 1905 gebouwd werd in het ‘Parc de la Boverie’.
17.05.1902 | L’INDÉPENDANCE BELGE


Begin juli brengt Alfred Koisten in ‘Le Thyrse’ nog een korte nabeschouwing op dit salon. Hij is niet echt enthousiast over Leempoels’ werk, dat ‘zijn reputatie vrij zwak ondersteunt’.

Het is in 1902 nog altijd bon ton om aanwezig te zijn op salons in Duitsland en dus vinden we Leempoels en zijn collega’s in april in Karlsruhe. Op 25 april start daar, in een paviljoen op de Festhallenplatz, een jubileumtentoonstelling t.g.v. de 50ste regeringsverjaardag van Groothertog Frederik I van Baden.
20.04.1902 | L’ART MODERNE




Merk op dat de twee werken die Alfred Stevens instuurt, allebei eigendom zijn van Mevr. Waedemon, net als ‘l’Enfant Jésus’ van Jef Leempoels (dat we twee jaar geleden nog zagen bij Durendal) of ‘l’Aveugle’ van Eugène Laermans in Parijs. Ze is dus duidelijk kunstliefhebber en verzamelaar; Jef Leempoels heeft in 1898 en 1899 telkens een portret van haar geschilderd.
Lucy Waedemon, met voorouderlijke wortels in Gent, heet voluit Lucy Anne Joséphine en ze was 19 toen ze in 1859 trouwde met Charles François Emile Rittweger, verzekeringsagent en telg uit een familie van grootgrondbezitters. Na 12 jaar werd in 1871 de scheiding ingezet en dat verliep volgens de akte in onderlinge toestemming. De latere kunstverzameling kan erop wijzen dat Lucy Waedemon een degelijke regeling uit de brand sleepte toen het koppel uit elkaar ging. Lucy stierf in 1905.

Aardig detail: na de scheiding hertrouwde Emile Rittweger met Emilie Laubry, zelf gescheiden van een zekere Leon Berlemont, eigenaar en bewoner van het Beaulieukasteel in Machelen. Als Berlemont sterft in 1884, trekken Emile en Emilie in het kasteel. Erfenis of koop, dat is niet duidelijk? Het kasteel blijft alvast in handen van de Rittweger-familie tot na 1920.
Op 3 mei opent de jaarlijkse ‘Grosse Berliner Kunst-Ausstellung’ zijn deuren in het oude treinstation van Berlijn. Daar toont Leempoels drie werken. Het portret van zijn vader en moeder houdt hij graag voor zichzelf, maar voor het ‘Begijnhof in Vlaanderen’ zoekt hij een koper.

In 1902 hoort Brünn (het huidige Brno, in Tsjechië) nog bij Duitsland. Julius Leisching heeft het in de „Wiener Zeitung’ over de ‘Ausstellung von Kunst- und kunstgewerblichen Gegenständen aus Märischen Privatbesitz’. ‘Au Sermon’ of ‘Betende Bauern’, hangt op dat ogenblik dus ergens in Moravië; mogelijk bij de familie Schwarzenberg (Švarzmberk)
06.07.1902 | WIENER ZEITUNG

In het najaar is er de ‘XXXVIIIe Salon de Gand’; dit jaar in het splinternieuwe museumgebouw in het Citadelpark (het huidige ‘Museum voor Schone Kunsten’), tot grote tevredenheid van zowat alle critici, die deze locatie verkiezen boven de zalen van het Casino.

Na een terugval in bezoekersaantallen in de voorgaande jaren, was deze editie (opnieuw) een succes. Daar speelde de locatie zeker een belangrijke rol in; men had hard gewerkt om het nieuwe museum klaar te krijgen, het werd vroeger dan verwacht geopend en er was al behoorlijk over geschreven en gespeculeerd. Ook een nieuwe controverse rond de aanvaardingscommissie, die partij zou trekken voor een meer moderne stroming, zal zeker meegespeeld hebben.
Karel Lybaert noemt het in zijn ‘Critisch overzicht der XXXVIIIe Tentoonstelling van Schoone Kunsten gehouden in het Nieuw Museum van Gent (1902)’ de strijd van ‘Revolutionairen en Anti-Revolutionairen’:

Het lijkt er sterk op dat Jef Leempoels – die ontegensprekelijk bij de ‘anti-revolutionairen’ thuishoort – hetzij ‘in den ouden rommelhoek’ beland is, ofwel de eer aan zichzelf gehouden heeft. In geen enkel commentaar is zijn naam terug te vinden en hij heeft wellicht niet geëxposeerd op deze editie.
Charles Tardieu, de recensent van ‘l’Indépendance Belge’, die Leempoels doorgaans best genegen is, schrijft elke zondag gedurende het salon een lang artikel. Hij vermeldt hem ook nergens. Het aantal regels tekst dat deze - dan 65-jarige - journalist besteedt aan Georges Buysse en Emile Claus, lijkt erop te wijzen dat hij wel oog heeft voor de ‘revolutionairen’ en dat hij het Vlaams impressionisme een warm hart toedraagt.
31.08.1902 | L’INDÉPENDANCE BELGE



Comentários