
Met 24 werken, waarvan 14 schilderijen (de ‘Filosofen’ meegerekend), is 1920 het productiefste jaar uit zijn carrière. Mogelijk heeft hij zijn muze gevonden in het roodharige model dat figureert voor maar liefst negen werken (T127, T128, T130, T131, T132, T133, T134, T135 en T136 in de catalogue raisonné)

Jef Leempoels hoeft niet te vrezen dat hij snel in de vergetelheid geraakt. Voldoende recensenten rakelen zijn oude projecten nog eens op. Of ze gaan hem persoonlijk opzoeken in zijn studio aan de Amerikaansestraat 170 in Elsene.
17.03.1920 | LE JOURNAL DES ARTS

08.04.1920 | LA NATION BELGE

April, salonmaand… te beginnen met de ‘Salon de la Société Nationale’ in Parijs. Jef Leempoels heeft zijn toegangskaart op zak gestoken, twee ‘scènes’ uit zijn Processie-drieluik ingepakt en die netjes laten ophangen in zaal XX. Zoals elk jaar opnieuw zijn de meningen van de Franse recensenten over Leempoels lichtjes uiteenlopend.

13.04.1920 | LE FIGARO


16.04.1920 | EXCELSIOR

L16.04.1920 | LE JOURNAL

24.04.1920 | LE JOURNAL DES ARTS


24.04.1920 | LE MONDE ILLUSTRÉ

25.04.1920 | L’ECHO DE PARIS

29.04.1920 | ALGEMEEN HANDELSBLAD


Af en toe glipt er een tentoonstellinkje tussendoor waar niemand echt aandacht aan besteedt. Maar bij ‘De Standaard’ hebben ze toevallig iemand zitten die van bloemen houdt
28.04.1920 | DE STANDAARD


30.04.1920 | LE SOIR

01.05.1920 | L’ÉVÉNEMENT ILLUSTRÉ


In mei 1920 was de ‘Salon de la Nationale’ overal aanwezig in de pers. Zoals in ‘La femme chic à Paris’, een modemagazine dat zijn lezeressen ook info schonk over welke werken de moeite waren om te zien, zodat je kon meepraten op feestjes. De ‘Processie’ van Leempoels staat rechts bovenaan!
Verder heeft Jef Leempoels – opnieuw – te maken met ongewenste aandacht voor zijn werk. Mogelijk geïnspireerd door de aandacht die hij krijgt in Zuid-Amerika, heeft iemand een kopie van zijn ‘Jezus Christus’ aan de man proberen brengen in Buenos Aires
16.05.1920 | LE SOIR

In haar berichtgeving over de opening van het Lentesalon, zinspeelt ‘Journal de Bruxelles’ op de mogelijke bouw van een ‘Paleis voor Schone Kunsten’. Dat idee sluimerde al sinds de onafhankelijkheid, maar krijgt na WO I concreet vorm. De vraag voor 9.000.000 frank van de overheid, om dat te bouwen naar een ontwerp van Victor Horta, kreeg unanieme goedkeuring in de Kamer, maar stuitte op een ‘neen’ van de Senaat. Burgemeester Max trok dan naar Henry Le Bœuf, bankier en muziekkenner, en die richtte de ‘Société du Palais des Beaux-Arts’, waarin ook de staat, de provincie Brabant en de stad Brussel vertegenwoordigd waren.
23.05.1920 | JOURNAL DE BRUXELLES

23.05.1920 | LE SOIR

Het lijkt er sterk op dat Jef Leempoels in de catalogus ook de ondertitel ‘n’est point sévère’ aan zijn ‘Madelon’ heeft laten toevoegen. De recensent van ‘La Nation’ maakt daarop in zijn stuk een tongue-in-cheek toespeling die verwijst naar het beroemde/beruchte personage ‘Nana’ van Emile Zola.

30.05.1920 | LA NATION BELGE

Dat mopje schiet Leempoels toch even in het verkeerde keelgat en prompt kruipt hij in zijn pen. ‘La Nation’ speelt het spel met plezier mee en publiceert zijn brief. Niet zonder een extra knipoog..
02.06.1920 | LA NATION BELGE

07.06.1920 | VERS L’AVENIR

Waarom beroert dat zo de gemoederen? Wie is Madelon? Jef Leempoels heeft het zelf al aangegeven: zij is het meisje uit ‘Quand Madelon’, een populair lied bij de ‘poilus’; de Franse frontsoldaten van WO I. Het refrein van het lied bevat naast de woorden ‘Madelon pour nous n’est pas sévère’, ook de eindzin ‘Elle rit, c’est tout le mal qu’elle sait faire’, wat de ‘pureté’ van Leempoels’ intenties wel degelijk lijkt te bevestigen.


Soldaten hebben altijd gezongen: tijdens lange marsen, wanneer ze ten strijde trekken, om het bivak wat op te fleuren of om gesneuvelde kameraden te eren. Liederen zijn een integraal deel van het soldatenleven. Elk tijdperk (of conflict) geeft aanleiding tot nieuwe liederen, met specifieke melodieën en unieke teksten. Na een tijd krijgt een bestaande melodie een nieuwe tekst, of verdwijnt het gewoonweg. Maar er zijn er ook die in het collectieve geheugen opgenomen zijn, zoals ‘Les Dragons de Noailles’, ‘La Marseillaise’ of ‘Quand Madelon’

Eind 1914, als de legers zich ingraven en het duidelijk is dat de oorlog nog een tijd zal duren, zoeken de commando's ideeën om het moreel van de soldaten hoog te houden en hun rustperiodes wat op te fleuren. Het meest populaire initiatief was ongetwijfeld de uitzendingen van café-concerten en musichall tunes langs het front. Aan de Franse kant is ‘Quand Madelon’ de meest geliefde tune. Gecomponeerd in 1913, was het een absolute flop toen de zanger Bach het uitvoerde voor een burgerpubliek. Tot de poilus het als hun lijflied adopteerden. Vandaag is het nog steeds een ‘traditional’ in het Franse leger én de officiële marsmuziek van de ‘Garde Républicaine’. Je hoort het als ze voorbijmarcheren tijdens het défilé van ‘Quatorze Juillet’.

Vijf dagen lang, van 21 t/m 25 juni gaat bij ‘Leo Schidlof’s Kunstauktionshaus’ in Wenen de volledige nalatenschap van Anton Graf Wolkenstein onder de hamer. Op de eerste dag komen 180 stukken aan de beurt. Jef Leempoels’ ‘Betende Bauern’, met volgnummer 176, is een van de laatste.

Anton Karl Simon von Wolkenstein-Trostburg (1836-1913) was een Duits-Oostenrijks diplomaat, afstammeling van de bekende Wolkenstein dynastie. In zijn jongere jaren was hij in militaire dienst, en stapte in 1858 in de diplomatie. In 1870 werd hij ambassadeur in Londen, in 1877 in Berlijn en in 1880 buitengewoon gezant in Dresden. In 1881 werd hij afdelingshoofd van de afdeling handelspolitiek van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Hij was betrokken bij de onderhandelingen over de Donaukwestie en bij het sluiten van de handelsverdragen met het Duitse Rijk van 1878 en 1881. In maart 1882 werd hij uiteindelijk Oostenrijks-Hongaars ambassadeur in Sint-Petersburg, in oktober 1894 in Parijs. In 1903 trok hij zich terug uit de diplomatieke dienst en woonde voortaan met zijn tweede vrouw, Marie Gravin Schleinitz, in Berlijn, waar zij een beroemde literaire salon runde in het Palast Hotel. Het paar bracht de zomer door in het kasteel Ivano in Trentino, waar de graaf overleed, een half jaar voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
Leo R. Schidlof (1886 -1966) was een Oostenrijkse kunsthandelaar, kunstexpert en verzamelaar. Hij leidde zijn ‘Kunstauktionshaus Leo Schidlof’ in Wenen en Parijs in de jaren 1920. Hij was een toonaangevende expert op het vlak van miniatuurkunst en publiceerde vier boeken over Europese schilders van miniaturen van de XVIe tot de XIXe eeuw.
De Amerikaanse De ‘Art Looting Investigation Unit’ verdacht Schidlof ervan kunstwerken aan Duitse kopers verschaft te hebben tijdens de nazi-bezetting van Frankrijk. Hij belandde dan ook op hun ‘Red Flag List’. In 1946 verhuisde Schidlof naar Londen, waar hij in 1966 overleed.
20.06.1920 | NEUE FREIE PRESSE

Antwerpen krijgt in 1920 weer een triënnale en de - vooral Antwerpse - kranten zijn er als de kippen bij om commentaar te leveren.
24.06.1920 | DE SCHELDE

23.07.1920 | GAZET VAN ANTWERPEN

HET LAM GODS TERUG IN BELGIË
Jef Leempoels is niet alleen een groot schilder, hij is belezen en kent – voor wie er nog aan twijfelde – ook zijn klassiekers. Zoals we eerder al gezien hebben; hij aarzelt niet om zijn vrank en vrij zijn mening te geven en mensen die – ‘in his humble opinion’ – fout zitten, terecht te wijzen.
Even het volgende stuk kaderen : na de overgave van het Duitse leger, werd op 28 juni 1919 in Versailles het vredesverdrag ondertekend tussen de Geallieerde Machten en Duitsland. In deel VIII, waarin de Duitse herstelbetalingen aan bod komen, staat ook artikel 247 dat Duitsland oplegt om binnen de zes maanden na de inwerkingtreding van het verdrag de panelen van ‘De Aanbidding van het Lam Gods’ van de gebroeders Van Eyck en de panelen van de triptiek ‘Het Laatste Avondmaal’ van Dirk Bouts aan België terug te bezorgen.

Artikel 247 wordt gerespecteerd en op onderstaande foto (bron: www.artinflanders.be) zijn we getuige van het ogenblik waarop de kratten in Brussel aankomen en museumbedienden enkele panelen uitpakken voor nadere controle. En wie verzorgt het transport? De firma Mommen, die we eerder al tegenkwamen i.v.m. de transporten naar ‘De Larensche Kunsthandel’.

Vanaf 15 augustus 1920 wordt het complete ‘Lam Gods’ tentoongesteld in het ‘Musée ancien de Bruxelles’. In de aanloop naar dat gebeuren verleent ‘La Nation Belge’ het woord aan E. Bacha, conservator van de KBR, die een zekere A.J. Wauters aanhaalt als de man die aangetoond heeft wie de échte auteur is van het werk, Hubert of Jan Van Eyck.

10.08.1920 | LA NATION BELGE


Jef Leempoels is het niet eens met de lof die A.J. Wauters in dat artikel toegezwaaid krijgt en meldt dat ook aan de krant, die zijn opmerking opneemt en meteen ook verder becommentarieert.
15.08.1920 | LA NATION BELGE

Op zondag 15 augustus opent Koningin Elisabeth de tentoonstelling waar het Belgische volk voor het eerst opnieuw de werken van Van Eyck en Bouts kan gaan bekijken. Als we de berichtjes correct interpreteren is het een vrij besloten plechtigheid geweest, met hooguit een handjevol geselecteerde aanwezigen. De aandacht voor het evenement is vrij lauw. Dat heeft zijn reden: de dag voordien, zaterdag 14 augustus, zijn in Antwerpen de VIIe Olympische Spelen van de moderne tijd van start gegaan. Daarover berichten alle kranten wel uitvoerig. Hun journalisten zaten dus daar!

17.08.1920 | LA NATION BELGE




Comments