
Het hele jaar door zien we waar Jef Leempoels en zijn collega’s zo voor beducht voor waren… Nog tijdens hun leven zien ze hun werken, jaren eerder door kunstliefhebbers aan hun collectie toegevoegd, na het overlijden van die mensen, op een veiling toegewezen aan de hoogstbiedende. In vele gevallen door 'marchands' die het zo snel mogelijk met een stevige winst willen doorverkopen. Iedere artiest hoopt dat de nieuwe wet van een paar maanden tevoren ervoor gaat zorgen dat de maker van het werk daar eindelijk ook enig voordeel uit mag puren.
Maar wat later in het jaar in ‘Het Laatste Nieuws’ te lezen is, doet het ergste vermoeden: ‘Niet het geld maakt de kunstenaars; de kunstenaars maken het geld… voor anderen.’
23.02.1923 | LA NATION BELGE 09.08.1923 | DE STANDAARD

13.10.1923 | LE SOIR 02.12.1923 | L’INDÉPENDANCE BELGE

Niet alleen in Brussel, ook in het buitenland duiken werken op in veilinghuizen. Zoals in februari in de galerij van Hugo Helbing in München, waar ‘Tête d’enfant / le petit Lucien’ van Leempoels als kavel 175 aangeboden wordt. Van de 456 werken zijn er slechts 16 afgebeeld in de catalogus, wat Leempoels’ bekendheid en populariteit in Duitsland nog maar eens bevestigt.

Op de website van de Universiteit Heidelberg zijn verschillende catalogi van deze verkoop digitaal beschikbaar. Twee daarvan bevatten handgeschreven notities over de vraag- en verkoopprijs. Voor het werk van Leempoels was er blijkbaar een vraagprijs van 120.000 Mark en het werd verkocht voor 450.000.
Was Leempoels plots zo populair dat de prijzen voor zijn werk door het plafond gingen? Waarschijnlijk niet... We moeten voor ogen houden dat 1922-1923 de periode was van de ‘superinflatie’ in na-oorlogs Duitsland: briefjes van 1.000 Mark uit 1922 werden in 1923 overdrukt met ‘Eine Milliarde Mark’. Tegen het einde van het jaar waren zelfs biljetten van honderd biljoen mark in omloop.

Die veilingen en de - volgens de artiesten – nefaste rol van de ‘marchands’ zijn reden voor de kunstenaars om in 1923 opnieuw en radicaler dan tevoren, op te komen voor wat ze als hun fundamentele rechten beschouwen. Maar in mei moeten ze eerst nog allemaal naar Parijs om hun nieuwste werken te etaleren.
05.05.1923 | LA FRANCE

12.05.1923 | LE MONDE ILLUSTRÉ

23.05.1923 | LE JOURNAL DES ARTS

06.06.1923 | LE SOIR

In de aanloop naar het eerste ‘verbondscongres’ in Gent, ventileert Jef Leempoels nog even zijn persoonlijke mening tijdens een interview met Fred Van der Linden van ‘La Dernière Heure’. In de eerste zin valt meteen al de naam van Jean Delville, die vanaf nu regelmatig opduikt als porte-parole van de ontevreden kunstenaars. Gezien de prominente(re) rol die Delville gaat spelen in de volgende jaren, is hij waarschijnlijk degene die Leempoels op sleeptouw nam. Voor zijn vlotte, scherpe pen?
17.06.1923 | LA DERNIÈRE HEURE

. . .


Jef Leempoels illustreert hier nog eens graag zijn encyclopedische kennis... In het midden van het interview komt hij aandraven met weetjes over Henri (met de) Bles.
Henri Bles is (ca. 1500 - ca. 1555) behoorde samen met Joachim Patinier en Pieter Bruegel de Oude tot de meesters van de landschapsschilderkunst in de 16e eeuw. Hij zou inderdaad afkomstig zijn van het Maasdorpje Bouvignes (nu Dinant). En hij verstopte in veel van zijn werken een uiltje als merkteken.
Op zondag 24 juni vindt in Gent het eerste congres van het ‘Verbond van Kunstschilders en Beeldhouwers’ plaats. Aan Vlaamse kant berichten ‘Het Laatste Nieuws’ en ‘De Standaard’ uitvoerig over deze samenkomst; aan Franstalige kant publiceren o.a. ‘l’Indépendance Belge’ en ‘La Libre Belgique’ gelijkaardige stukken.
25.06.1923 | HET LAATSTE NIEUWS

. . .

25.06.1923 | DE STANDAARD

. . .

Te oordelen naar het aantal (Toejuiching) dat de recensent van 'De Standaard' noteerde, was de namiddagzitting vrij geanimeerd. Het middagmaal en het lokale Gentse bier zal daar wel voor iets aan bijgedragen hebben.
'Men moet het ijzer smeden als het heet is', dachten ze bij ‘l’Indépendance belge’... Die krant wachtte het congres zelfs niet af om haar eigen initiatief te lanceren. De krant wil de kunstenaars naar eigen zeggen een platform bieden, een spreekbuis. Op zondag 24 juni, de dag van het congres, lanceert ze haar ‘enquête littéraire et artistique’ en nodigt kunstenaars uit om zich te laten horen en hun nieuwste projecten voor te stellen.

De inleiding van het stuk – strategisch geplaatst in de twee linker kolommen op de voorpagina – is een lange weeklacht (met de nadruk op ‘wee’) van ‘un brave homme’ die de lof zingt van ons land en zich afvraagt waarom de kunstenaars vergeten zijn.
24.06.1923 | L’INDÉPENDANCE BELGE

Op deze sombere, kleffe toon gaat het dan nog anderhalve kolom verder: ‘Voilà qui est douloureux. Voilà pourquoi notre pays ne s’élève pas.’
'Eerst moeten vreemden onze kunstenaars bejubelen, want in eigen land worden ze doodgezwegen'. Hij haalt er Fenicië, Carthago, Athene en zelfs de Beotiërs bij om te illustreren hoe miserabel het gesteld is met het kunstenaarswezen in naoorlogs België.
‘l’Indépendance’ meent te weten waarom de arme kunstenaars nog altijd op zoek zijn naar zichzelf én naar een middel om zich te verenigen:

Het initiatief van ‘l’Indépendance’ kan - niet onverwacht - op veel bijval rekenen. Terwijl de redactie uitkijkt naar de eerste reacties, verschijnen er al steun- en lofbetuigingen in andere bladen.
09.07.1923 | L’INDÉPENDANCE BELGE

Een maand na het verschijnen van haar oproep, publiceert ‘l’Indépendance belge’ de eerste reacties. Vijf opeenvolgende weekends vinden we de bedenkingen en de toekomstplannen van artiesten uit alle strekkingen; schrijvers, toondichters, tekenaars, graveurs, schilders en beeldhouwers.
Ingezonden brieven komen o.a. van Gustave Van Zype, Victor Clairvaux, Emile Baes, Nestor Cambier, Dehaspe, Dupagne, Léon Frédéric, Victor Gilsoul, Georges Lebrun, Emile Motte, Léon Landot, Arsène Matton en Martin Melsen. Van Jean Delville, Kurt Peiser, Rasenfosse, César Scrouvens, Jules Depraetere, Omer Dierckx, Bauès, Merckaert en Nauwelaerts. Van Louis Dumont-Wilden, Paul Prist, Gaston-Denys Périer, Félicien Leuridant, Jean Laenen, De Keyser, d’Agrèves, De May De Rudder, Samuel, Sarteel, Stoffyn, Paul Gilson, Charles Michel, en Paul Leduc.
De krant is best tevreden met het resultaat en publiceert dan ook met veel genoegen de weerklank die hun initiatief krijgt in het buitenland.
01.09.1923 | L’INDÉPENDANCE BELGE

En Jef Leempoels? Reageert die niet? Wel… Jef Leempoels heeft - zoals altijd - alles rustig aan zich voorbij laten gaan en als iedereen zijn zeg gedaan heeft, wil hij graag het laatste woord. Hij gaat ervan uit dat – met zijn staat van verdiensten – zijn brief toch gepubliceerd wordt. En zo geschiedt...
02.09.1923 | L’INDÉPENDANCE BELGE

. . .

Leempoels is in zijn brief stevig op dreef. Met zijn uitleg over het voortdurend herbekijken en herwerken van ‘l’Initiation’ legt hij een stukje van de kunstenaarsziel bloot. Het typeert Leempoels: nooit helemaal tevreden met het resultaat; altijd bereid om zijn werk(en) nog te verbeteren. Iets dat al duidelijk werd tijdens de oorlogsjaren.
In het tweede stuk zien we een totaal andere Leempoels, inhakkend op wat hem stoort. Qua scheldwoorden legt hij een breed scala aan inventiviteit aan de dag: ‘écrire du macaque flamboyant’ (vlammende onzin schrijven), ‘balbutiements des troglodytes’ (gebrabbel van troglodyten), ‘thuriféraires attitrés’ (zelfbenoemde wierookvatzwaaiers), ‘barbouilleurs nuisibles’ (schadelijke kladderaars), ‘primaires inhabiles’ (ongeschoolde primaten).
Het is inmiddels duidelijk dat mannen als Leempoels en Delville niet alleen met een penseel maar ook meer dan behoorlijk met een pen overweg kunnen. Beiden hebben dan ook behoefte aan een eigen spreekbuis. Ze kunnen niet thuis zitten wachten tot een journalist voorbijkomt om hun mening te vragen. En hun talloze brieven met grieven aan krantenredacties worden ook niet allemaal gepubliceerd.
Die kans komt er als Louis Colignon in volle zomertijd een nieuw weekblad lanceert: ‘Art et Décoration’, naar analogie met het bekende Franse magazine.

Het nummer 0, of ‘numéro spécial’, verschijnt op 8 augustus en 25 edities lang, tot 26 maart 1924, zal A&D alle vormen van kunst belichten. Dan kondigt de directie een naamsverandering aan. Het blad zal van dan af verschijnen als ‘Revue belge d’Art et Décoration’.
In het voorwoord van het 0-nummer heeft de directie het erover dat o.a. de ‘Fédération nationale des Peintres et des Sculpteurs’ het blad gekozen heeft als ‘spreekbuis’. In de praktijk betekent dit dat Jean Delville regelmatig een kwart van de beschikbare ruimte zal vullen met zijn ideeën en grieven. En hij heeft met een heleboel mensen een appeltje te schillen. Polemiek verzekerd!
08.08.1923 | ART ET DÉCORATION

Onmiddellijk daarna mag Delville een eerste keer van wal steken; met twee lange opiniestukken die de rest van de voorpagina én de tweede pagina beslaan. Het eerste is een vrij gematigd en coherent opgebouwd stuk met de titel ‘Le voeu du Congrès de la Fédération Nationale des Peintres et des Sculpteurs: un Conseil National des Artistes au Département des Science et des Arts’.
Het tweede, ‘La réorganisation des Salons’, is een frontale aanval op de ‘modernisten’ en overduidelijk ook op Walter Schwarzenberg, de directeur van ‘Galerie Le Centaure’, die van Duitse origine is. De toon is gezet.

De colofon vermeldt Louis Colignon als ‘directeur-propriétaire’, maar Colignon was in de eerste plaats een drukker, gevestigd in de Maximiliaanstraat in Elsene. Dus rijst de vraag of hij wel de echte initiatiefnemer was of niet meer dan een stroman, zodat andere mensen uit de ‘directie’ de touwtjes in handen hielden. Mensen die liever achter de schermen opereerden. Jean Delville misschien, die zich zo prominent profileert in de eerste nummers?
Hetzelfde stramien zien we terug in nummer 1... De volledige voorpagina en een derde van pagina 2 wordt gevuld door Jean Delville met een aardig gestruktureerd artikel ‘Art et Fraternité’.
Op pagina 3 staat dan zijn tweede bijdrage: ‘À propos du Conseil national des Artistes’. Het gaat over een artikel in ‘la Nation belge’ door ‘Gallo’ (pseudoniem van Charles Bernard) die een afwijkende visie heeft op de oprichting van een ‘Conseil National’. Delville gaat tekeer tegen zoveel onwetendheid en eindigt zijn twee kolommen lange stuk met de onderstaande paragraaf.
03.10.1923 | ART ET DÉCORATION

Als we naar de overige auteurs kijken, zien we o.a. Alfred Bastien, medestander van Delville op de startmeeting van de Federatie in Gent. Er is Jules du Jardin. En er zijn een aantal journalisten die voor ‘bevriende’ kranten werken: Jules Flament, die de theaterrubriek verzorgt, werkt o.a. voor ‘La Meuse’ en ‘l’Indépendance belge’; Théo Fleischman, die litteratuur becommentarieert, werkt o.a. voor ‘La Meuse’ en ‘La Gazette’; René Lyr, die muziek voor zijn rekening neemt, werkt o.a. voor ‘la Nation Belge’, ‘le Petit Bleu’ en ‘Soir’.
Dat Jef Leempoels bijdragen zou geleverd hebben aan A&D, kunnen we zo goed als uitsluiten. Hij heeft zijn handen vol aan de redactie van zijn eenmansblad ‘Vers l’Idéal’ waarvan rond deze tijd het eerste nummer verdeeld wordt. Momenteel is enkel een kopie van n° 3 bekend, maar gezien dat nummer op 15 november gedateerd is, zal n° 1 zowat halverwege oktober verschenen zijn.
Maar dat Leempoels en Delville elkaar perfekt aanvoelen en aanvullen, met quasi gelijklopende sympathieën en antipathieën, zal vrij snel duidelijk zijn...
In nummer 2 van Art et Décoration, op pagina 7, heeft men net voor het ter perse gaan een beetje ruimte kunnen vrijmaken voor dit korte bericht.
10.10.1923 | ART ET DÉCORATION

Een week later lezen we waar het om gaat: Walter Schwarzenberg is op z’n tenen getrapt door het artikel in het openingsnummer en eist recht van antwoord. Dat krijgt hij, maar niet zonder dat Jean Delville er zijn eigen reactie al voor geplaatst heeft. Een 'strike first' tactiek die hij regelmatig zal toepassen
17.10.1923 | ART ET DÉCORATION

Verder in dit nummer vinden we een verslag van het resultaat van de oproep die de jonge federatie op haar vergadering in Gent lanceerde om – naast de nationale tak – ook zoveel mogelijk provinciale takken op te richten. De Brabantse artiesten hebben die oproep opgevolgd en een ruime delegatie is op zondag 14 oktober naar Brussel afgezakt.


Op 15 november verschijnt het derde nummer van Jef Leempoels' ‘Vers l’Idéal’. Nadat hij op de openingspagina Hyppoliet Fierens-Gevaert aangepakt heeft, haalt Leempoels – jawel! – Walter Schwarzenberg nog eens door de mangel. Die heeft namelijk een ‘recht van antwoord’ geëist en gekregen n.a.v. een stuk met de titel ‘Belge autant que vous’ in de tweede editie. Die editie is nog niet opgedoken, maar het proza van Schwarzenberg laat raden wat erin stond.


Net als Jean Delville in ‘Art et Décoration’ kan Leempoels de aandrang niet weerstaan om scherper, spitsvondiger en vooral... langer te reageren:

. . .

Hoe lang dit gebekvecht geduurd heeft is (nog) niet te achterhalen, maar Leempoels heeft duidelijk meer dan één keer een aanvaring gehad met Schwarzenberg.
Het KMSKB heeft in zijn archieven een dossier uit 1925 (ref. A4004 FM-II-5636) omtrent de ‘schenking van een stilleven van Maurice de Vlaminck, door Walter Schwarzenberg, directeur van de Galerie le Centaure’. In de beschrijving staat niet mis te verstaan: ‘Er is sprake van voortdurende aanvallen door Leempoels tegen de persoon van Schwarzenberg.’
Het Rijksarchief bezit de correspondentie van Albert Guislain, waarin voor het jaar 1925 brieven zitten die zowel van Schwarzenberg als van Leempoels afkomstig zijn. Mogelijk heeft Schwarzenberg ten langen leste een proces aangespannen tegen Leempoels. Nog uit te zoeken!
In nummer 5 van A&D ziet de direktie zich genoodzaakt een woordje uitleg te geven bij hun precieze bedoelingen. Er zijn elders beschuldigingen geuit die ze niet zomaar naast zich kunnen leggen.
31.10.1923 | ART ET DÉCORATION

Het zinnetje ‘Nous n’entrons dans aucune querelle.’ oogt een beetje vreemd voor wie de rubriek ‘Correspondance’ leest op pagina 5 van hetzelfde nummer.

Nummer 7 van A&D verschijnt op 21 november en op pagina 7 slaat Delville weer toe. Deze keer wordt Hippolyte Fierens-Gevaert geviseerd, de man die verantwoordelijk was om de kunstenaars te selecteren voor de tweede Biënnale van Rome. Een kort uittreksel volstaat om de hartelijke toon weer te geven.
21.11.1923 | ART ET DÉCORATION

Het spel wordt trouwens ook aan de andere kant even fanatiek gespeeld…
Zo is er ‘7 ARTS’, een tijdschrift dat de avant-garde in de kijker wil zetten. Het wordt in 1922 opgericht door Pierre Bourgeois, dichter, Victor Bourgeois, architect, en Pierre-Louis Flouquet, schilder. Vrij snel sluiten nog twee anderen zich bij hen aan: Georges Monier, muzikant en Karel Maes, schilder/graveur en meubelontwerper. Het blad wordt uitgegeven tot 1928.

Ergens in de loop van het najaar hebben ze een stukje gepubliceerd waarin de Fédération op de korrel genomen werd. Alfred Bastien, die in A&D een column ‘Brins de plume’ heeft, had er eerder al op gereageerd, maar Jean Delville komt er nog even op terug. Hij gebruikt James Ensor, een fédéré nota bene, om de mannen van 7 Arts van repliek te dienen.
02.12.1923 | ART ET DÉCORATION

Op 25 november, 2, 9 en 16 december verschijnt in zo goed als alle Franstalige kranten een aankondiging voor de openbare verkoop van de ‘Collectie Sarens’. Die gaat door op maandag 17 december in zaal Breckpot in de Galerie Royale.
16.12.1923 | L’ÉTOILE BELGE

Wat is de ‘Collectie Sarens’? Daarop krijgen we een antwoord in het voorwoord van de catalogus. Die is volledig te raadplegen op https://bibliotheque-numerique.inha.fr/

Op pagina 30 staan vier werken van Leempoels die in de collectie zaten:

Twee dagen na de verkoop publiceert ‘La Nation Belge’ een lange lijst met de verkoopprijzen van alle werken die onder de hamer gingen.
19.12.1923 | LA NATION BELGE

De opbrengst van deze veiling ligt een stuk boven de 1,2 miljoen Belgische frank. De omrekening van dit bedrag naar Euro is vrij ingewikkeld. De Belgische munt kende een grote inflatie in de jaren na de Eerste Wereldoorlog en de regering kon pas een stabilisering bewerkstelligen door de invoering van de Belga in 1926. Laat ons ervan uitgaan dat dit voor een veiling een ongelooflijk hoog bedrag was.
Het is dan ook niet verwonderlijk om begin januari in verschillende kranten te lezen dat de hoogste sommen neergeteld zijn door o.a. het Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen dat de kans schoon zag om een paar gewilde werken aan z'n collectie toe te voegen.
03.01.1924 | DE SCHELDE / DE NIEUWE GAZET

De vier genoemde werken behoren vandaag nog altijd tot de collecties van het KMSKA (https://kmska.be/nl)


Yorumlar