
In Parijs plant men een retrospectieve van Henri de Braekeleer en de recensent van ‘Le Soir’ windt zich danig op over een paar verzamelaars die hun werk(en) niet in bruikleen willen geven voor deze tentoonstelling. Het lijkt er bijna op dat Leempoels’ idee voor een databank nog zo moeilijk niet moet zijn. Men weet – op dat ogenblik alleszins – blijkbaar vrij goed wié welk werk in zijn bezit heeft...
14.01.1928 | LE SOIR


Met zijn werk ‘De Schilderijenliefhebber’ voor ogen, moet je ‘Le Soir’ gelijk geven: Henri de Braekeleer zou het ongetwijfeld op prijs gesteld hebben dat iedereen zijn werken kon bekijken.
Het ‘denkbeeld’ van Leempoels gedraagt zich een beetje als een komeet. Het duikt op, verdwijnt weer uit het zicht en ontsnapt dan een tijdje aan de aandacht, maar vroeg of laat is het er weer. Sterker en helderder dan tevoren. 'le Soir' brengt als eerste Leempoels' idee van kunstidentificatie. Ook ‘La Nation Belge’ en ‘La Meuse’ (onder de titel ‘Une idée à creuser’) hernemen de topic. Het lijkt opnieuw gelanceerd...
24.01.1928 | LE SOIR

. . .

31.01.1928 | L’INDÉPENDANCE BELGE


Georges Macoir, die herdacht wordt tijdens de jaarvergadering van de SFBA, was een Frans historicus die in 1904 in Jette trouwde met Alida Capart. Hij is twee weken eerder, op 17 januari overleden. Macoir was een aantal jaren conservator van het Hallepoortmuseum en in die functie schreef hij een aantal werken over de wapencollectie die toen nog in het museum te bezichtigen was (nu in het Koninklijk Legermuseum in het Jubelpark)
Jef Leempoels is ook aanwezig op die vergadering - omdat het nieuws over de gravure van het ‘Angelus’ hem aanbelangt - maar hij houdt zich een beetje op de achtergrond. Met zijn gezondheidsrapport in handen, denkt hij eraan wat rust te nemen en kiest het voorjaar uit om een trip naar Egypte te maken. Dat weten we dankzij enkele commentaren in zijn memorandum: ‘Jeune Bédouine’, het enige tableau dat hij dit jaar schildert, dateert hij nauwkeurig met ‘februari – maart 1928 in Egypte’. Daarnaast zijn er nog vijf tekeningen in kleurpotlood (A074-A078) waar hij zijn beschrijving begint met ‘souvenir van Egypte’.
De idee om naar Egypte te gaan zal wel enige tijd voor de jaarvergadering van de SFB-A genomen zijn. Maar de kans is groot dat Leempoels tijdens die bijeenkomst over zijn geplande trip gepraat heeft en dan via via de raad kreeg op eens contact te nemen met Jean Capart. Dat is de man die in zowat alle publicaties ‘de vader van de Belgische Egyptologie’ genoemd wordt. En toevallig is hij ook de broer van Alida Capaert en dus de schoonbroer van Georges Macoir.

Capart was indertijd hoofdcurator en directeur van de ‘Musées royaux du Cinquantenaire’ en stichter van het ‘Egyptologisch Genootschap Koningin Elisabeth’. Dat kwam er n.a.v. het bezoek van de vorstin aan de Vallei der Koningen in februari 1923, op uitnodiging van Howard Carter. Jean Capart was toen haar persoonlijke gids in het graf van Tutankhamon. In 1930 is hij nogmaals de begeleider van het koningspaar tijdens een semiofficiële reis door Egypte.
Een uitgebreid relaas over die reis is te lezen in het artikel ‘Les Coulisses d’un voyage royal’, van Jean-Michel Bruffaerts in ’Museum Dynasticum 2006-1’.
Het KMKG in het Jubelpark bewaart in zijn archief (BE/380469/2/517) drie brieven van Leempoels aan Jean Capart. De eerste is gedateerd 2 februari 1928 en in de linkerbovenhoek heeft Capart genoteerd ‘rép. 4 fév.’


De retour-brief van Jean Capart van 4 februari zit niet in het archief, maar de tweede brief van Jef Leempoels laat vermoeden dat Capart hem in contact wilde brengen met vooraanstaande egyptologen, leiders van archeologische opgravingen en notabelen die hem wegwijs konden maken in de schoonheid van Egypte, inclusief de hiëroglyfen en het hiëratisch of demotisch. Leempoels lijkt een beetje overdonderd te zijn door de genereuze reactie van Capart en haast zich om hem verduidelijking te geven bij zijn ware intenties.

Twee dagen later krijgt Capart een derde brief waarin Leempoels hem feliciteert voor zijn boek uit 1925 ‘Thèbes – la gloire d’un grand passé’, dat hij zich – waarschijnlijk als reisgids – aangeschaft heeft.


Paul Otlet geeft regelmatig lezingen in het Palais des Académies in de Hertogstraat. Begin maart is er eentje met als titel ‘L’Art et les Artistes dans la nouvelle conception mondiale: le congrès des Artistes et le Mundaneum.’ Jean Delville heft die avond de tip van de sluier op over een initiatief later in het jaar.
24.03.1928 | DE AVONDPOST

De Franse kranten zijn anno 1928 vrij karig met nieuws over hun Salon, maar Leempoels is toch weer aanwezig in Parijs, met zeker twee werken die in diverse krantenartikels vernoemd worden.
29.04.1928 | LE JOURNAL

11.05.1928 | LE MÉNESTREL

Op 4 mei 1928 wordt het nieuwe ‘Paleis voor Schone Kunsten’ plechtig ingehuldigd met – uiteraard – een tentoonstelling. Veel aandacht in de pers is daar niet van te merken. ‘La Meuse’ meldt en passant dat Jef Leempoels er zijn ‘Destin et l’Humanité’ uit 1894 nog eens zal uitstallen.
05.05.1928 | LA MEUSE


Voor meer nieuws is het wachten tot juli… Dan blikt een zekere ‘Guido’ in de ‘Gazet van Antwerpen’ terug op deze tentoonstelling. Met een wat verrassend commentaar over het tentoongestelde werk van Leempoels.
12.07.1928 | GAZET VAN ANTWERPEN


In het artikel wordt Felix Gogo vermeld. Gogo (1872-1953) was een Antwerps kunstschilder die zijn atelier aan de Haantjeslei had. Hij koos regelmatig interieurs van (Antwerpse) kerken als onderwerp.
Het ‘Lieve Vrouwtje’ waarvan sprake in het artikel, is meer dan waarschijnlijk het schilderij dat nu onder de titel ‘Madonna’ deel uitmaakt van de collectie van het KMSKA.
Louis Piérard, toch een modernist, heeft het niet zo begrepen op de nieuwe wending(en) in het werk van de Luikse schilder Mambour. En nog minder op de titels van zijn werk. En zie… wie komt er dan weer op kousenvoeten het stukje binnengeslopen?
16.05.1928 | LE PEUPLE

Van 11 mei tot 30 juni heeft in de ‘Galérie des Artistes français’, aan de Elsenesteenweg 35, de tweede Salon plaats van de NVKSB. De eigenaar, Isy Brachot heeft zijn zalen gratis ter beschikking gesteld, want de Fédération heeft te weinig eigen middelen om in het hoogseizoen een geschikte expositieruimte te vinden
Het lijkt er trouwens ook op dat het NVKSB rond deze tijd zijn krediet grotendeels verspeeld heeft bij de (Brusselse) pers; buiten een korte aankondiging van het gebeuren in ‘Le Vingtième siècle’ en in ‘La Meuse’, wordt er amper aandacht aan besteed. ‘le Vingtième’ vermeldt wel het juiste adres, maar geeft de galerij een verkeerde naam.
23.05.1928 | LE VINGTIÈME SIÈCLE

29.05.1928 | LA MEUSE

Recensies zijn even dun gezaaid... Er verschijnt op 5 mei een commentaarstukje in ‘La Meuse’ en twee weken later een in ‘Le Soir’. We geven dat laatste integraal weer om een idee te krijgen van wie zich onder de vlag van de Federatie geschaard had.
05.05.1928 | LA MEUSE

De redacteur van ‘La Meuse’ is zo onder de indruk van de elegante dames van Henri Thomas, dat hij simpelweg vergeet te vermelden welk 'oud werk' van Leempoels er hangt. Het is wachten op ‘Le Soir’ om dat te ontdekken.

22.05.1928 | LE SOIR

Ergens in 1926 of 1927 is de titel van het ‘Bulletin van Beeldende Kunstenaars’ hernoemd tot ‘FNAPS/NVKSB’. Op de voorpagina van het nummer van mei/junI 1928 (10 pagina’s) is Jef Leempoels vermeld als ‘secrétaire-général’. De vermelding van een postchequenummer doet vermoeden dat hij o.a. verantwoordelijk is voor het innen van lidgelden of abonnementen.

Het nummer start met twee lange artikels van Jean Delville ‘Ce que veut la Fédération nationale des Peintres et des Sculpteurs de Belgique’ en een ‘Discours du président à l’Assemblée générale du 13 mai au Palais Mondial’. Daarna richt hij zijn pijlen op aartsvijand n°1 : Louis Pierard, de kunstcriticus van ‘Le Peuple’.
MEI-JUNI 1928 | N.V.K.S.B van BELGIË

. . .

Daarna krijgt Jef Leempoels ruimte voor een terugblik op de voorbije tweede Salon van de Federatie. Hij kwijt zich voor de helft vrij sereen van zijn taak, maar wat dan volgt, is opnieuw een tirade tegen alles wat fout zit. De ‘thuriféraires’ moeten het ook nu weer ontgelden.

Op 19 mei opent in Luik de ‘Salon triennal’, in het ‘Palais de la Boverie’, waar ook een retrospectieve van Jacob Smits op het programma staat. We vinden het kruim van de Belgische kunstscène terug aan de boorden van de Maas en Jef Leempoels is erbij.
Een van de eerste commentaren is van Emile Desprechin in ‘la Libre Belgique’ en de man lijkt niet meteen echt warm te lopen voor wat de Luikse salon te bieden heeft.
31.05.1928 | LA LIBRE BELGIQUE

Voor de redacteur van de Nederlands Limburgse krant ‘Limburger Koerier’ is Luik maar 50 km ver en op de treinreis terug naar huis heeft hij twee artikels geschreven over de tentoonstelling.
06.06.1928 | LIMBURGER KOERIER


links, de bedeljongens van Murillo; rechts, ‘Man uit het oude volk’ van J. Israël, twee werken waar de Nederlandse recensent in zijn artikels naar verwijst.
07.06.1928 | LIMBURGER KOERIER


‘Joyeux réveil’ is een van de weinige naakten op de tentoonstelling die de recensent van ‘Limburger Koerier’ zowel moreel als artistiek acceptabel vindt. Het werk dateert van 1921 en Leempoels heeft het in 1923 herwerkt. Het model zit nu op een kleurrijk kussen en het gordijn in de achtergrond eist wat minder de aandacht op. Links het origineel op een postkaart van Nurdein; rechts de herwerkte versi
Dit werk werd op 19.02.2024 te koop aangeboden bij ‘Galerie Moderne’ in Brussel. Eigenaardigheidje: op een foto van de achterkant was nog een stukje te zien van het etiket dat er in 1928 op gekleefd werd voor de tentoonstelling in Luik. Ze gebruikten goede lijm in die tijd!
Zomertijd… een luwte in het anders zo drukke kunstenaarsleven. Tijd voor vakantie, tijd om in alle rust wat aan een interieur of stilleven te werken (als het regent) of om met de ezel naar het platteland of het strand te trekken voor een landschap (als de zon schijnt)

Of – en dat geldt voor journalisten – om de draak te steken met diezelfde artiesten en ze nog wat extra op stang jagen. Vooral die van de Fédération verdienen dat, natuurlijk. En daar is ‘Gallo’ een meester in.
Charles Bernard gebruikt meerdere pseudoniemen om zijn stukken te signeren; Gallo is zijn nom de plume als hij voor ‘la Nation Belge’ schrijft. Daarom wordt hij in het ‘Bulletin des Artistes’ regelmatig ‘le Galeux de la Nation belge’ genoemd (‘de schurftige’)
De tekening van Bernard is van de hand van Jos De Swerts en sierde de voorpagina van ‘Pallieter’ op 7 november 1926.
22.08.1928 | LA NATION BELGE


‘Opbouwen’ is een uitgave van ‘Cultura’ in Brugge met verschillende ondertitels zoals ‘Maandschrift voor kunst en cultuur’ of ‘Maandblad voor oude en jonge kunst’. Het blad biedt zijn lezers een brede blik op wat er in de maatschappij leeft op vlak van muziek, toneel, architectuur, schilder- en beeldhouwkunst, enz.
De bijdragen komen uit diverse hoek. In het septembernummer van 1928 vinden we o.a. de namen van Jacques Maritain, een Franse filosoof van katholieke strekking en medeopsteller van de Universele Verklaring van de Mensenrechten, Karel Albert, muziekleraar en latere onderdirecteur van het N.I.R., Hendrik Jozef Elias, Vlaams nationalist en tussen 1942 en 1944 leider van het Vlaams Nationaal Verbond.
De auteur van onderstaand stuk is niet genoemd, maar naar alle waarschijnlijkheid is het een bijdrage van pater Felix Morlion O.P., een man die regelmatig opduikt en die als criticus niet erg hoog op loopt met Jef Leempoels en C°.
Het progressieve en Vlaamse karakter van het tijdschrift wordt door Morlion nog eens extra in de verf gezet door het opvallende spellinggebruik in zijn bijdragen.
01.09.1928 | OPBOUWEN

André Edward Maria Josef (Felix) Morlion is geboren in Diksmuide in 1904 en wordt in 1929 priester gewijd bij de Dominikanen (Ordo Praedicatorum a.k.a. de Predikheren). Het is bijna ongelooflijk wat de man allemaal gedaan heeft in zijn rol van overtuigd geloofsverdediger en rabiaat communistenhater. Hij was o.a. geheimagent voor de OSS (de voorloper van de CIA), expert in de technieken van psychologische oorlogsvoering en massapropaganda, invloedrijk medewerker van de KFA (Katholieke Film Actie), oprichter van de Internationale universiteit voor sociale studies in Rome, filmmaker (samen met Roberto Rosselini), ...
In Italië is hij mogelijk bekender dan in België en wordt zijn naam zelfs in verband gebracht met vrij onverkwikkelijke zaken waar ook de termen ‘maffia’ en ‘moord’ vallen.
Kortom, Morlion is een figuur waar boeken over geschreven kunnen worden. Als ze er nog niet zijn...

Louis Piérard a.k.a. le Passant, geestesgenoot en dikke copain van Gallo/Bernard heeft veel respect voor de schrijfkunsten van de Franse schilder-schrijver J.E. Blanche en looft hem voor het feit dat hij ook zijn ongelijk durft toe te geven n.a.v. een slechte recensie over Van Gogh. Iets wat hij in sterk contrast stelt met de houding van Delville en Leempoels, die hij ‘azijnpissers’ noemt.
30.09.1928 | LE PEUPLE


J.-E. Blanche was een meer dan verdienstelijk portretschilder die een aantal van zijn tijdgenoten-kunstenaars op doek zette: vlnr Marcel Proust, Aubrey Beardsley, Colette, Igor Strawinsky, en de groep van zes toondichters met o.a. Poulenc, Honegger en – centraal – Germaine Tailleferre.
22.10.1928 | HET HANDELSBLAD

De speeches die Jean Delville en Jef Leempoels schreven ter gelegenheid van deze plechtigheid staan integraal in de uitgave van het NVKSB van oktober-november. Het discours van Leempoels staat hieronder. Zelfs op dit soort gelegenheden kan hij niet nalaten om ‘de tegenstanders’ een trap tegen de schenen te geven. Lukas 11:23 zit bij Leempoels diep ingeworteld.
oktober-november 1928 | BULLETIN DES ARTISTES

10.12.1928 | L’INDÉPENDANCE BELGE

De tentoonstelling opent pas op de 18e, maar in de NRC van woensdag 11 december verschijnt er al een voorbespreking door de opvolger van Karel van de Woestijne, die in augustus 1928 overleed. Het lijkt erop dat hij Leempoels al langer volgt; of dat hij de geschriften van zijn voorganger grondig gelezen heeft…
11.12.1928 | NIEUWE ROTTERDAMSCHE COURANT

Jef Leempoels stelt 36 werken tentoon in de Studio en hij loopt consequent zijn hele adresboekje af om zijn vrienden en bekenden persoonlijk uit te nodigen. Onder hen ook koningin Elisabeth. De originele brief zit niet (meer) in het archief van het KPR, maar we weten meer dankzij een artikel van de kunsthistorica Barbara de Muyser Lantwyck In ‘Museum Dynasticum ed. 2019-1’. (te downloaden op www.musdyn.be)
In ‘La reine Élisabeth et le mécénat artistique. Une période phare: l’entre-deux-guerres’ schetst zij uitvoerig de evolutie die de koningin doormaakt op het vlak van appreciatie voor beeldende kunst: haar eigen smaak, haar mecenaat tijdens de Grote Oorlog (én daarna), de invloed van haar opeenvolgende raadgevers, haar bezoeken aan tentoonstellingen en kunstenaarsateliers, haar ‘favorieten’, enz…
Interessant voor dit werk is het hoofdstuk ‘L’avis des conseillers’ waarin zij dieper ingaat op de input van o.a. Emile Verhaeren, Edmond Glesener, Paul Lambotte, baron de Traux en Henri Le Bœuf. Virginie Devillez noemt hen ‘de mannen in de schaduw’ in haar boek ‘Kunst aan de orde / kunst en politiek in België tussen 1918 en 1945’ (ed. Snoeck-Ducaju 2003).
Lambotte en Glesener hadden uit hoofde van hun functie een dikke vinger in de pap wat betreft aankoop voor de musea en aanwezigheid op tentoonstellingen.

Over de Luikenaar Edmond Glesener, directeur-generaal van Schone Kunsten van 1928 tot 1939, zegt BdML dat het secretariaat van koningin Elisabeth voornamelijk beroep deed op zijn expertise als het ging om steun aan bepaalde artiesten, maar dat hij ook wel spontaan zijn mening durfde geven over individuele artiesten of groepen, die volgens hem de moeite waard waren om te volgen, zoals de groep ‘Nervia’ van Louis Buisseret en Anto Carte enerzijds en de schilders van de Latemse school anderzijds.

Paul Lambotte was directeur-generaal van Schone Kunsten in 1927-1928, de voorganger van Glesener en deze man is andere koek. Over hem schrijft BdML: "Zijn meningen zijn duidelijk en missen soms wat onpartijdigheid. Hij heeft zijn eigen opvattingen en hekelt bepaalde kunstenaars vrij bot, zij het niet zonder humor. Soms is dat terecht, want in de artistieke overvloed van het interbellum was kwaliteit niet altijd aanwezig. Hij beschrijft Jef Leempoels, een schilder van een zeer academisch hyperrealisme, en - eerlijk gezegd - tweederangs, als ‘betreurenswaardig nuchter’ (déplorablement terre-à-terre) en voegt eraan toe: ‘Hij heeft geen andere gave van de hemel ontvangen dan die van de commercie; hij is een kleine bourgeois zonder draagwijdte en zonder vlam’. Lambotte besluit met de hoop dat ‘het kerstfeest de koningin niet de gelegenheid zal geven deze tentoonstelling te bezoeken"
Dat lijkt er sterk op dat de inspanningen van Leempoels om Lambotte te winnen voor zijn kunst, niet het resultaat opleverden dat hij gewenst had. In het artikel van Barbara de Muyser Lantwyck vinden we ook de zin ‘Al heel vroeg in zijn carrière kwam Labotte in contact met kunstenaars als Jef Lambeaux, Victor Rousseau, Emile Claus en Frans Courtens. Hij speelde een cruciale rol tijdens de Eerste Wereldoorlog, door steun te verlenen aan kunstenaars die naar Groot-Brittannië waren geëmigreerd, waar hij zelf was gevlucht. Hij organiseerde tentoonstellingen voor hen en maakte hen bekend in deze moeilijke periode. Dit moet hem geliefd hebben gemaakt bij koningin Elizabeth.’
Dat doet meteen ook de vraag rijzen of Leempoels er wel goed aan gedaan heeft de hele oorlog in Brussel uit te zitten? Herinner u ook de twee succesvolle tentoonstellingen onder de Duitse bezetting (02-1917 en 02-1918). Mogelijk is ook dat bij een aantal mensen niet in goede aarde gevallen. Heeft hij dat naderhand moeten bekopen?

De catalogus van de tentoonstelling, met een lange begeleidende tekst van de hand van zijn goede vriend Gérard Harry, bevat acht afbeeldingen: een landschap, een interieur, een stilleven, drie portretten, een tableau en 'le Destin et l'Humanité'.

Gérard Harry spaart geen enkele moeite om zijn vriend Jef Leempoels te plezieren. Hij haalt namen en citaten aan van alle grote kunstcritici die hem de voorbije decennia op een of andere manier lof toezwaaiden. Het lijkt er bijna op dat hij de map met krantenknipsels op de redactie van ‘Le Soir’ of ‘Le Petit Bleu’ - of misschien het plakboek van Jef Leempoels zelf? - als inspiratie gebruikt heeft.
De volledige tekst vindt u in de 'kronieken' en hij is het lezen waard, vooral omdat Harry zijn verhaal doorspekt met een aantal persoonlijke anekdotes en weetjes; maar ook omdat de krantencommentaren, die volgen op de opening van de tentoonstelling, gretig inspelen op zijn teksten.
‘Het Nieuws van den dag’ bijt de spits af met een vrij milde recensie, maar het wordt snel duidelijk dat de beate bewondering van vroeger voor een flink deel afgebrokkeld is…
22.12.1928 | HET NIEUWS VAN DEN DAG

De kunstrecensent van ‘La Nation belge’ ondertekent zijn stuk niet, maar het is met grote zekerheid van de hand van Charles Bernard.
Hij richt eerst zijn pijlen op de boodschapper van dienst, Gérard Harry. Hij wrijft hem aan dat hij zich verstopt achter de mening van een hoop ‘illustere maar vergeten critici uit het verleden’, maar geen persoonlijke opinie heeft. En dan gaat hij Jef Leempoels wat opjutten… Het is niet helemaal duidelijk wat de spanning tussen beide heren in de hand gewerkt heeft, maar het stukje van Bernard in de loop van de voorgaande zomer en de toespelingen van Leempoels in zijn toespraak in Dinant zijn een teken dat het potje al een tijdje suddert. Het is maar een kwestie van tijd vooraleer het overkookt…
23.12.1928 | LA NATION BELGE

Bernard haalt opnieuw zijn kennis van de klassieken boven om de spot te drijven met Leempoels’ overdreven realisme. Daarvoor gebruikt hij een weetje uit Plinius’ ‘Historia Naturalis’; het boek met gedetailleerde beschrijvingen van grote kunstwerken uit de oudheid. Dat de meeste van die werken niet meer bestaan, maakt hun ingebeelde perfectie des te aantrekkelijker. Onder de knapste was een afbeelding van druiven door de beroemde Zeuxis (5e eeuw voor onze tijdrekening) die ‘zo natuurlijk waren weergegeven dat vogels ernaartoe vlogen’ (volgens Plinius).
Het werk was gemaakt voor een wedstrijd waarin Zeuxis de duimen moest leggen voor zijn aartsrivaal Parrhasius. Die schilderde een gordijn zo realistisch dat Zeuxis zijn hand uitstak om het terug te trekken. Zeuxis had de vogels voor de gek gehouden, maar Parrhasius had Zeuxis op eigen domein verslagen.

'Zeuxis and Parrhasius' van Georg Hiltensperger, detail van een muurschildering in de 'Gallery of the History of Ancient Art' in de Hermitage van Sint Petersburg
In ‘le Soir’ levert Arthur De Rudder commentaar en hij houdt zich daarbij (on)opvallend op de vlakte.
23.12.1928 | LE SOIR

Louis Piérard in ‘Le Peuple’ houdt het kort maar duidelijk…
24.12.1928 | LE PEUPLE

Opvallend toch dat Leempoels ook uitnodigingen stuurde naar zijn grootste kritikasters...
De recensenten van ‘Het Laatste Nieuws’ en 'le Soir' hebben ook niet meer dan twee lijnen nodig.
25.12.1928 | HET LAATSTE NIEUWS

26.12.1928 | LE SOIR

Voor wie twijfelt: Maurice is niet de Vauthier die zijn naam gegeven heeft aan de Vautierstraat (met het KBIN en het Wiertzmuseum). Die straat is genoemd naar de Fransman Jean-Baptiste Vautier die zich onderscheidde tijdens de Belgische Omwenteling en daarvoor door het Voorlopig Bewind aangesteld werd als administrateur van het openbaar onderwijs.
Laatste in de rij is de recensent van ‘Het Laatste Nieuws’. Die heeft, het als zijn collega's, minder dan 20 woorden nodig om zijn mening te geven.
28.12.1928 | HET LAATSTE NIEUWS

Het zal wel puur toeval zijn zeker? ‘l’Indépendance belge’ weet het momentum handig te gebruiken om de tentoonstelling van Jef Leempoels en het nieuwste boek van Gérard Harry aan elkaar te koppelen. Het gaat om het tweede deel van zijn uitgebreide mémoires.
28.12.1928 | L’INDÉPENDANCE BELGE


Comments