
Het jaar lijkt goed te beginnen voor Jef Leempoels. Verschillende kranten melden op 16 januari dat het bureau van de Kamer beslist heeft een portret van koning Albert aan te kopen.
16.01.1930 | L’INDÉPENDANCE BELGE

Louis Pierard van ‘le Peuple’ staat enkele dagen later klaar met zijn repliek. Combattief, as usual...
21.01.1930 | LE PEUPLE

Leempoels van zijn kant smeedt het ijzer terwijl het warm is en geeft toestemming om één van de portretten in druk aan de man te brengen.
25.01.1930 | DE VOLKSSTEM

25.01.1930 | JOURNAL DES ARTS


De ‘Galerie des Artistes français’ is gevestigd aan de Chaussée d’Ixelles, 35 en er lopen vrij frequent kleine tentoonstellingen rond één enkele artiest of – zoals nu – rond een centraal thema.
28.01.1930 | L’ÉTOILE BELGE

Daar is M. Camille Mauclair weer… In maart 1929 had die man al voor enige opschudding gezorgd door zijn uitspraken in het Brusselse ‘Paleis voor Schone Kunsten’ en zijn vete met Charles Bernard. Die ruzie is nog altijd niet helemaal gekoeld en nu schijnen Leempoels en Delville – de redacteurs achter ‘Défense de l’art’ – zich in die affaire te mengen. Op een beetje onfrisse wijze zelfs…
05.02.1930 | LA NATION BELGE

. . .

N.B. De Latijnse spreuk ‘Telum imbelle sine ictu’ betekent letterlijk ‘een zwak wapen zonder impact’. Vrij vertaald: ‘flauw verweer’ of ‘slappe verdediging’. De scheldwoorden in de voorlaatste paragraaf zijn begrijpelijk, alleen… wat is een ‘don-qui-lave’ (sic)
Dankzij twee brieven in het ‘Archief van de Stad Brussel’ (ASB) krijgen we inzicht in hoe een portret tot stand komt. Jef Leempoels heeft net de opdracht gekregen om Adolphe Max te portretteren en hij kan dat uiteraard niet zonder zijn medewerking. Dus proberen ze samen afspraken te maken.
15.03.1930 | BRIEF AAN BURGEMEESTER ADOLPHE MAX


In april brengt Gérard Harry in ‘Le Soir’ twee opeenvolgende dagen een lichtvoetig stukje over kunstenaars die hooggeplaatste personen uit de koninklijke entourage portretteerden en over de moeilijkheden die ze ondervonden om een koning, koningin of prins te schilderen of te beeldhouwen.

Hiermee spelen ze natuurlijk in op de nieuwsgierigheid van het grote publiek sinds de officiële presentatie van de portretten. ‘Is de koning gaan poseren bij Leempoels?’, ‘Hoe dikwijls?’, ‘En hoe lang?’, ‘En wat gebeurt er dan?’, ‘En vertellen die dan ook iets tegen elkaar?’
18.04.1930 | LE SOIR

. . .

In een stuk uit 1910 maakte een krant al gewag van een ‘sosie’ (dubbelganger) die Leempoels zou ingezet hebben omdat Leopold II weigerde om te poseren. Hier is het Leopold II zelf die zinspeelt op de gelijkenis tussen hem en Valère Mabille.

Na zijn studies aan het Collège de Bavai schreef Valère Mabille (14.08.1840 – 14.08.1909) zich in 1858 in aan de École des Mines de Mons, die hij het jaar daarop verliet om een bescheiden metallurgische werkplaats over te nemen in Les Hayettes, Morlanwelz. Mabille was zeer geïnteresseerd in de spoorwegen en was de eerste, in 1865, die stalen assen en ijzeren bumpers vervaardigde waarvoor België afhankelijk was van Engeland. Hij was een van de initiatiefnemers van het eerste spoorwegcongres dat België in 1883 mocht organiseren. Met zijn rijzige gestalte, grote witte baard, zilverkleurig haar en brilletje werd hij vaak aangezien voor Leopold II.
(R. Darquenne (1985): Biographie Nationale, 44, s.v. ‘Mabille (Valère)’, col. 693-700).
Mabille is vijf jaar jonger dan Leopold, en op latere leeftijd vertonen beide mannen inderdaad gelijkaardige trekken, net als vele anderen met een volle witte baard, waarschijnlijk. Als men foto’s van beiden naast elkaar plaats, wordt het duidelijk waarom de commissaris-generaal het geen goed idee vond...

19.04.1930 | LE SOIR

. . .

. . .


Eugène de Bremaecker (l) en Charles Samuel (r), de twee andere kunstenaars die Harry aan het woord laat.
Een aantal schilders krijgt de kans om zichzelf (nog eens) voor te stellen aan de overkant van het Kanaal. In Londen, volgens de journalist van ‘Het Laatste Nieuws’, maar we moeten hem teleurstellen; het ‘Brighton Museum’ ligt vlak naast het beter bekende, oosters ogende, Royal Pavillon, in… Brighton.

26.04.1930 | HET LAATSTE NIEUWS

Welk werk van Leempoels weten we dankzij ‘la Meuse’:
“A la place d’honneur, le portrait de S.M. le roi Albert, dû au pinceau de M. J. Leempoels”
Op 30 april 1930 organiseerde ‘le Rouge et le Noir’ in de Grote Zaal van het Paleis voor Schone Kunsten een debat onder de titel ‘Les fauves et les pompiers’. Ruim tweeduizend geïnteresseerden daagden op om Charles Bernard, P.G. Van Hecke, A. Bastien, M. Titz, Victor Servranckx en J. Delville hun mening te horen verkondigen over moderne trends in de schilderkunst. De Brusselse advocaat Alex Salkin-Masse moest als voorzitter a.i. de zaak in goede banen leiden.

‘Le Rouge et le Noir’ is het geesteskind van Pierre Fontaine en Maurice Gachez. Hun inspiratie haalden ze bij de ‘Club du Faubourg’, in 1918 in Parijs opgericht door Léo Poldès, een ‘tribune libre’ om mensen - tijdens de staat van beleg - de kans te geven vrijuit te spreken. R&N, eerst als platform voor discussie en later als weekblad, heeft ruim elf jaar lang de Brusselse scène bepaald waarin diverse thema’s in een open geest besproken werden.
Twee dagen later verschijnt in ‘l’Etoile belge’ een vrij objectief verslag van wat een vrij woelige avond moet geweest zijn. Het stuk is ondertekend met P.B., waarschijnlijk Paul Baar. Het is niet helemaal zeker dat Jef Leempoels ook aanwezig was, maar zijn naam valt wel tijdens de debatten.
02.05.1930 | L’ÉTOILE BELGE

. . .

In 1930 viert België de 100ste verjaardag van zijn onafhankelijkheid en dat gaat gepaard met nogal wat festiviteiten. Zowel Antwerpen als Luik organiseren een ‘Wereldtentoonstelling’. Alhoewel…
De tentoonstelling in Antwerpen, die loopt van 26 april tot 4 november, heeft als officiële titel ‘Internationale Tentoonstelling van Koloniën, Zeevaart en Vlaamsche Kunst’.

De tentoonstelling in Luik, die loopt van 3 mei tot 3 november, heeft als officiële titel ‘Exposition internationale de la grande industrie, sciences et applications, art wallon ancien’.

Dat er twee tentoonstellingen waren, is een van de vroegste uitingen van een typisch Belgisch fenomeen: het compromis! De Belgische regering had in 1914 het licht op groen gezet voor de organisatie van een wereld-tentoonstelling, maar de knoop nog niet doorgehakt over waar die moest doorgaan. De Eerste Wereldoorlog gooide roet in het eten en de voorbereidingen werden gestaakt. België kreeg wél de eerste naoorlogse Olympische Spelen toegewezen, die in 1920 in Antwerpen plaatsvonden. Dat maakte het alleen maar moeilijker om de wereldtentoonstelling toe te kennen.
Het duurde uiteindelijk tot 1926 alvorens de regering – na ettelijke lange en verhitte debatten – besloot om de ‘Universele tentoonstelling’ van 1935 in Brussel te organiseren. Als compensatie mochten Antwerpen en Luik een dubbeltentoonstelling organiseren waarbij de thema's over de twee locaties verdeeld moesten worden. Het ’Bureau International des Expositions’ dat dit soort tentoonstellingen in goede banen leidt, erkent deze twee expo’s niet als officiële wereldtentoonstellingen.
Zowat tegelijkertijd met deze ‘Wereldtentoonstellingen’ gaat in Parijs gaat de Salon van de ‘Nationale’ open, waar Jef Leempoels één van zijn vier portretten van koning Albert tentoonstelt en waar ook zijn ‘Flandre et Wallonie’ te zien is. Zoals wel vaker: de Franse pers reageert iets koeler dan de Belgische.
09.05.1930 | LE TEMPS

23.05.1930 | LA MEUSE

Amusant is het stukje van de ‘correspondant particulier’ van ‘La Libre Belgique’ die toevallig in Parijs was op het ogenblik dat de 1 Mei-vieringen daar plaatsvonden.
03.05.1930 | LA LIBRE BELGIQUE

Eind april, begin mei hebben Jef en Georgette Leempoels Brussel een tijdje verlaten en zijn voor een culturele rondreis naar Italië getrokken. Op 14 mei stuurt Jef Leempoels vanuit het ‘Hotel Baglioni’ in Firenze een ansichtkaart met felicitaties naar Adolphe Max in Brussel : « Monsieur le Bourgmestre, Je suis heureux de pouvoir vous féliciter pour la très haute distinction que vient de vous accorder le Gouvernement Italien. »

Burgemeester Max heeft een week eerder de ‘Ordine di Santi Maurizio e Lazzaro’ ontvangen, op dat ogenblik nog een van de hoogste civiele onderscheidingen in Italië. Het heeft het even geduurd voor dat Jef Leempoels daarvan op de hoogte was.
03.06.1930 | LE SOIR

Op de terugweg naar huis blijven Jef en Georgette nog even uitrusten in het kuuroord Aix-les-Bains, aan het Lac du Bourget in Savoie. Ze hebben hun intrek genomen in het ‘Grand Hotel d’Aix’.

Dat meldt het weekblad ‘Bulletin des étrangers en séjour à Aix-les-Bains’ op 1 juni 1930. Alle namen van wie in welk hotel verblijft, staan gespreid over liefst vijf bladzijden. Het was een soort Facebook avant la lettre; handig om te zien of er vrienden en kennissen in de stad waren en waar je ze kon opzoeken.
In Leuven start op 1 juni een tentoonstelling van eigentijdse Belgische kunst. Die gaat door in de gebouwen van de Sint-Geertruiabdij, het hart van het Kleine Begijnhof.
03.06.1930 | L’INDÉPENDANCE BELGE

In zijn editie van 3 juni publiceert ‘l’Indépendance belge’ een artikel over het ‘Sunlight-paviljoen’ op de Antwerpse tentoonstelling. Op onderstaande foto zit het oosters ogende gebouw half verstopt achter het strakke design van het paviljoen van Finland.
03.06.1930 | L’INDÉPENDANCE BELGE


Op donderdag 5 juni brengt ‘Het Laatste Nieuws’ al het bericht van een plechtigheid voor burgemeester Adolphe Max, waarop ook het door Jef Leempoels geschilderd portret overhandigd wordt.
05.06.1930 | HET LAATSTE NIEUWS

Diezelfde donderdagavond vindt er in het Paleis voor Schone Kunsten een debat plaats dat als werktitel meekreeg ‘Hebben wij ‘levende’ en ‘leefbare’ kunst?’
Hieronder twee versies van wat er die avond gebeurde. Het eerste is van ‘Sivry’ in ‘Le Matin’; het tweede van E.D. van ‘La Libre Belgique’. Jef Leempoels is duidelijk terug thuis van zijn deugddoende vakantie en leeft opnieuw op.
07.06.1930 | LE MATIN

07.06.1930 | LA LIBRE BELGIQUE

. . .

Dit is de prelude voor een lang en verhit debat over een – voor kunstenaars – gevoelig onderwerp en dit krijgt ongetwijfeld een vervolg…
In ‘Le Soir’ brengt Gérard Harry – in zijn eigen, aparte stijl – nog maar eens de nood aan een goede database voor kunstwerken, onder de aandacht. Hier zijn een paar leuke zomeravonden ten huize Leempoels aan vooraf gegaan...
11.06.1930 | LE SOIR

. . .

. . .

In bovenstaand stuk verwijst Gérard Harry zijdelings naar gebeurtenissen die 5 jaar later zouden uitmonden in de spraakmakende rechtszaak tegen Jean-Charles Millet, de kleinzoon van de ‘Meester van Barbizon’, Jean-François Millet

Jean-Charles Millet (Parijs, 1892 - Dachau 1944) was - samen met Paul Cazot, een gepensioneerd huisschilder, en diens vrouw - het brein achter een slim vervalsingsprogramma.
Millet creëerde valse documenten voor ruim veertig vervalste olieverfschilderijen en tweehonderd tekeningen. De Cazots, die optraden als kunsthandelaar, brachten die dan als authentieke werken van Jean François Millet of andere meesters in de markt. Onder de gedupeerden was o.a. Croal Thomson, directeur van de Londense galerie ‘Barbizon House’.
Jean-Charles Millet wordt door de correctionele rechtbank van Melun veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf wegens fraude en het uitschrijven van ongedekte cheques. In 1935 wordt hij door in Fontainebleau schuldig bevonden aan het verkopen van schilderijen met de vervalste handtekening van zijn grootvader en andere beroemde 19e eeuwse meesters. Hij wordt veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf en vijfhonderd frank boete wegens schending van vertrouwen.
Tijdens WO II wordt hij door de Duitsers opgesloten in het kamp Royallieu in Compiègne. Hij sterft later in Dachau, waar hij door de Nazi’s geïnterneerd werd.
Begin juni staan de kranten bol van een verhaal rond de terugkeer uit Parijs van kroonprins Carol II naar zijn thuisland Roemenië. Na een paar amoureuze perikelen had hij zijn recht op de troon opgegeven, maar omdat zijn zoon te jong was, haalde de premier hem – onder strikte voorwaarden – terug naar Boekarest. De precieze achtergrond voor het stukje in ‘Le rouge et le noir’ is niet helemaal duidelijk, maar naast ‘Tack’ (de journalist Raoul Tack?) worden ook Delville, Leempoels en De Soete weer betrokken in het discours.
19.06.1930 | LE ROUGE ET LE NOIR

Als vaderlandslievende Brusselaar doet Leempoels zijn duit in het zakje als er geld ingezameld wordt voor het patriottisch monument ‘La Brabançonne’. Een versie in stuc werd in 1918, na de triomfantelijke terugkeer van Albert en Elisabeth, op de Grote Markt geplaatst. Een nieuwe, bronzen versie van de hand van Charles Samuel, wordt op 16 november 1930 onthuld op het Surlet-de Chokierplein. De kosten voor de realisatie werden gedekt door een nationale inschrijving.
27.06.1930 | LA NATION BELGE

Op 1 juli 1930 geeft de Belgische Post een serie van 3 postzegels uit, ter gelegenheid van 100 jaar onafhankelijkheid, aangeduid door de jaartallen 1830 en 1930. De zegels dragen de portretten van de drie koningen die het land op dat ogenblik gekend had. Het zijn een bruine van 60 cent, met Leopold I, een oranjerode van 1 frank met Leopold II, en een donkerblauwe van 1,75 frank met Albert.
Voor alle drie gaat het om een gravure naar een bestaand schilderij: Leopold I door de kunstschilder Liéven de Winne; Leopold II en Albert door Jef Leempoels.
Op 6 oktober 1930 verschijnt er nog een herdruk ter herdenking van de 50ste zitting van het ‘Bureau International du Travail’ in Brussel. Bij deze uitgave worden onderaan de namen van de schilders toegevoegd en de initialen van de graveur (JD voor Jean Debast), maar verzamelaars zijn niet te spreken over de overdruk ‘B.I.T. OCT. 1930’ die de zegels volgens hen ontsiert.

Enkele dagen later zijn Leempoels en zijn werk aanwezig op de huldiging van Adolphe Max.
03.07.1930 | BREDASCHE COURANT

03.07.1930 | LE ROUGE ET LE NOIR

04.07.1930 | LE SOIR

De verslaggeving van het event door ‘La Dernière Heure' eindigt in een kort zinnetje: 'Mme Leempoels reçut des fleurs.' Dat is een van de zeldzame keren dat we met zekerheid kunnen vaststellen dat Georgette niet alleen thuis achterbleef als Jef Leempoels zijn PR ging verzorgen. Aan Vlaamse kant zijn het ‘De Nieuwe Gazet’ en ‘Het Nieuws van den Dag’ die haar ook vermelden in hun opsomming van 'opgemerkte aanwezigen'.
Het portret van A. Max en een stukje over Jean Delville in een ‘astronomisch’* magazine, leveren voor Louis Pierard voldoende stof voor het volgende artikeltje in ‘Le Peuple’. De plaagstoten over en weer gaan onverminderd door.
21.07.1930 | LE PEUPLE

Pierard ‘Le Passant’ heeft enige moeite met de begrippen ‘astronomie’ en ‘astrologie’. Gezien het over een horoscoop gaat, zal hij waarschijnlijk een ‘astrologisch’ magazine gelezen hebben. Die connectie verbaast niet: het symbolisme van Delville had veel te maken met zijn interesse voor mystiek, theosofie en esoterisme. Ook zijn vriendschappen met o.a. Joséphin Péladan en Stuart Merrill zijn daarin te kaderen.
In die kringen zijn Delville’s werken trouwens nog altijd een onderwerp van discussie omdat ze zich moeilijk laten interpreteren. Iets wat Delville bij leven ook in de hand werkte door amper uitleg te geven.

Het stukje over picturale fraude van Gérard Harry heeft reacties losgemaakt. O.a. van een zekere Gérard de San, broer van ‘een ambtenaar op het ministerie van Kunsten’, die claimt de echte bedenker van het idee te zijn. Maar die Gérard kent Gérard Harry nog niet en hij krijgt in onderstaand artikel lik op stuk.
10.07.1930 | LE SOIR

. . .

. . .

De argumenten van Gérard Harry houden steek. Waarschijnlijk kent hij de familie De San; het zijn bijna allemaal ambtenaren. 'De broer' heet voluit Louis Adolphe De San en die heeft in zijn carrière op diverse departementen gewerkt. In 1930 was hij Algemeen Directeur van het Secretariaat van minister Wauthier. Hij woonde aan de Bondgenotenlaan 88 in Leuven. Gérard Harry weet dus maar al te goed dat – àls het origineel hun idee was geweest – ze dit, via hun 'tuyaux' op de juiste plekken, zonder veel problemen hadden kunnen doordrukken. Het feit dat dit 10 jaar na datum niet gebeurd is, zegt dan ook genoeg.
Het debat rond ‘levende en leefbare kunst’ krijgt zoals verwacht een staartje. ‘Revue Belge’, een tweewekelijks magazine, rakelt het terug op in 5 opeenvolgende nummers: van 1 juli t/m 1 september. Het begint op 1 juli met een inleiding van Marcel Lobet die zichzelf omschrijft als ‘un simple observateur, qui est ni créateur, ni critique d’art’. Hij belooft alvast objectief te zijn.
01.07.1930 | REVUE BELGE

Onmiddellijk na zijn inleiding staan al de eerste commentaren in het blad: van Georges Linze, directeur van het kunstmagazine ‘Anthologie’; Alfred Bastien, directeur van de Koninklijke Kunstacademie; Kanunnik Fernand Crooÿ, medewerker bij de Musea voor Schone Kunsten; en Henri Liebrecht, schrijver en historicus.
De tweede reeks commentaren komt op 15 juli van: Hubert Colleye, journalist, kunstcriticus en franstalig dichter; Kanunnik Théodule Bondroit, kunstkenner; Jean Delville, symbolistisch schilder, dichter en schrijver: en Victor Servranckx, abstract schilder en designer.
In het nummer van 1 augustus volgen verder reacties: van Frans Hellens, schrijver-dichter en criticus; Emile Desprechins schrijver-dichter; Paul Fierens (zoon van Hyppolite), dichter en kunstcriticus en Louis Wilmet, schrijver, historicus en schilder.
Het nummer van 15 augustus bevat bijdragen van Edgard De Bruyne, professor aan de Universiteit van Gent; Louis Dumont-Wilden, essayist, journalist en criticus; Jean Teugels, dichter, jurist; Max Deauville, arts en schrijver; Roger Avermaete, schrijver, pedagoog en tekenaar; en Jef Leempoels, kunstschilder (zie lager)
In het vijfde en laatste deel, op 1 september, staan bedenkingen van Frédéric Bauthier, jurist en socialistisch militant; Maurice Sulzberger, kunstcriticus; Gaston-Denys Périer, koloniaal administrator en schrijver en René Declercq, architect.
Zoals Lobet het in zijn inleiding al aangaf… alle strekkingen zijn vertegenwoordigd: uit de rangen van de ‘fauves’, die van de ‘pompiers’ en ook ‘la police’, die tussen beide staat en ze probeert te verzoenen. De volledige verzameling teksten geeft een goede weergave over hoe bijna 100 jaar geleden kunst beleefd en besproken werd; wie meer wil weten kan alle artikels online lezen op https://gallica.bnf.fr/
15.08.1930 | REVUE BELGE


Het zal aandachtige lezers niet ontgaan zijn dat Leempoels vooral het kubisme op de korrel neemt en zijn pijlen afschiet op Picasso (‘un oeil au sommet de la tête, l'autre au bas du menton’) en op Marcel Duchamp. Diens ‘Nu descendant un escalier no 2’, werd de eerste keer tentoongesteld in 1913. Leempoels zegt dus terecht ‘il y a quelques années’.
Tussendoor verschijnt in zo goed als alle kranten een overzichtje met nieuwe benoemingen. Leempoels krijgt, samen met een aantal andere kunstenaars, de titel ‘Officier in de Leopoldsorde’ opgespeld.
29.07.1930 | LA MEUSE

Op 11 september verschijnt in ‘Le rouge et le noir’ een artikel van Georges Marlier over de herinrichting van het ‘oude museum’ in Brussel. Uit dit artikel blijkt al dat er op de redactie aan de rue de l’Athénée bepaalde inside informatie circuleert, zeker als we zien wat er de daaropvolgende dagen gebeurt.
11.09.1930 | LE ROUGE ET LE NOIR

. . .

In september 1930 doet Jef Leempoels een ultieme poging om één van zijn werken in een (Brussels) museum te krijgen. Het gaat om één van de vier portretten die hij in 1927 maakte van Koning Albert. Het KMSKB bewaart een map met een aantal interessante documenten onder het nummer 5830_019.
KMSKB DOSSIER 5830_019
De originele brief van Leempoels is niet bewaard in het dossier, maar hij moet die begin september verstuurd hebben; op 12 september 1930 schrijft Edmond Glesener, op dat ogenblik ‘Directeur-Generaal van de Administratie van Schone Kunsten en Openbare Bibliotheken’, aan Léo Van Puyvelde, ‘Conservateur en Chef van de KMSKB’, dat de Minister er mee instemt dat Jef Leempoels één van zijn portretten van Koning Albert voorlegt aan de ‘Commissie van Moderne Kunsten’, met het oog op opname in de ‘Nationale Collectie’.
Pas drie weken later, op woensdag 1 oktober laat ‘un conservateur’ (in naam van de ‘Conservateur en Chef’) aan Jef Leempoels weten dat hij zijn werk ter goedkeuring mag voorleggen. Hij voegt er terloops ook nog aan toe dat de Commissie de daaropvolgende maandag, 6 oktober samenkomt.
De volgende dag, donderdag 2 oktober, antwoordt Jef Leempoels aan Léo Van Puyvelde, Conservateur en Chef, met het volgende briefje:

De ‘quelques articles de critique’ die zijn aanvraag kracht moeten bijzetten, beslaan 6 volle pagina’s met een bloemlezing uit de meest uiteenlopende publicaties. Jef Leempoels heeft zijn eigen plakboek goed up-to-date gehouden. De volledige versie vind je onder 'KMSKB dossier R 5830_019' in de kronieken.
Interessant om te lezen in dat overzicht is dat 2 van de 4 werken intussen ‘aangekocht’ zijn:
een, zoals algemeen bekend, door de Kamer van Volksvertegenwoordigers
een tweede door het Comité spécial du Katanga
Dat CSK was een parastatale organisatie die in 1900 werd opgericht door de Onafhankelijke Staat Congo en de ‘Compagnie du Katanga’. Die laatste vertrouwde haar bezittingen toe aan het CSK en belastte haar met het beheer ervan. Bij de onafhankelijkheid in 1960 werd de CSK opgedoekt.
Het mag niet baten… op dinsdag 7 oktober meldt de ‘Conservateur en Chef’ aan de ‘Ministre des Sciences et des Arts’ dat de ‘Commission d’Art Moderne’ zich unaniem uitgesproken heeft tegen het opnemen van het werk in haar collecties. Wie het nieuws aan Jef Leempoels gemeld heeft, is niet in het dossier terug te vinden.
Opvallend is een persknipsel van 16 oktober dat ook deel uitmaakt van dit dossier. Het is een artikel van Charles Bernard in ‘Le Rouge et le Noir’, waarin hij met onverholen leedvermaak uitpakt met de weigering van Leempoels’ werk. Hij kijkt al uit naar de reacties in ‘Défense de l’Art’. Het is duidelijk dat Bernard de affaire met Camille Mauclair en de beledigingen van Leempoels in zijn blad nog niet vergeten is (zie het artikel van 05.02.1930)
Wie het knipsel aan het dossier toegevoegd heeft, weten we niet. Maar degene die de moeite deed om het op te vragen bij ‘Auxiliaire de la Presse’, deelde waarschijnlijk de mening van Charles Bernard.
16.10.1930 | LE ROUGE ET LE NOIR

Het laatste document in het dossier is een kattenbelletje van Jef Leempoels, gedateerd 24 februari 1931, waarin hij bevestigt dat hij het portret van koning Albert teruggekregen heeft.

Onderaan datzelfde briefje staat – in een ander handschrift – ook de zin ‘enlevé par la Coopérative artistique Bd de Waterloo 57B le 25/2/1931’ met daaronder een handtekening van S Van Doren.
De SCA (Sociéte Coopérative Artistique) is opgericht in 1894 om de morele en materiële belangen van kunstenaars te behartigen. Jef Leempoels was actief lid van de SCA, samen met o.a. Jean Delville, zijn compagnon de route bij ‘Défense de l’art’.
Wat was de bedoeling? Moest Leempoels na alle heisa van de afgelopen maanden het werk niet meer in huis hebben? Heeft hij daarom onder de vleugels van de SCA gegeven?
Voor wie meer wil weten over hoe de kunstenaars zich in dergelijke coöperatieven organiseerden en welke specifieke doelstellingen ze vastlegden, is de scriptie van Sammy Roos uit het academiejaar 2009-2010 aan de Ugent verplichte literatuur. Ze heeft als titel ‘De morele en materiële belangen van beeldende kunstenaars, onderzoek naar de Société Coopérative Artistique (1894-1930)’. RUG01-001457741_2011_0001_AC.pdf (ugent.be)
In zijn rubriek ‘De-ci de-là’ in ‘la Nation belge’ brengt Gallo een fictief toneelstukje dat voor insiders waarschijnlijk begrijpelijk is. En ook hier duikt Leempoels weer op; deze keer als muurversiersel.
03.11.1930 | LA NATION BELGE

. . .

‘l’Etoile belge’ heeft begin november de vraag gelanceerd: ‘Moeten oude schilderijen gerestaureerd worden?’. In de dagen daarop heeft ‘la Nation belge’ een artikel gepubliceerd dat de informatie van ‘l’Etoile’ in vraag stelt. En dat laat Jef Leempoels natuurlijk niet gebeuren; met genoegen spreidt zijn ervaring en zijn eruditie tentoon in een lange lezersbrief, waarbij hij – hoe kan het anders – de kant van ‘l’Etoile’ kiest.
11.11.1930 | LA NATION BELGE

. . .

Leempoels’ uitleg schiet dan weer in het verkeerde keelgat van Jef Van der Veken, op dat ogenblik restaurateur voor het Museum van Schone Kunsten te Brussel. En dus eist die enkele dagen later dat ook zijn antwoord gepubliceerd wordt.
16.11.1930 | L’ÉTOILE BELGE

Netjes tussen beide publicaties in, op donderdag 13 november, organiseert de Cercle Artistique een debatavond rond hetzelfde thema: ‘Moeten wij oude werken restaureren of niet?’. Een immer strijdvaardige Jef Leempoels is er ook bij en hij blijkt zelfs goed op dreef, als we het relaas van Charles Bernard mogen geloven.
17.11.1930 | LA NATION BELGE

. . .

Het stof is na afloop van het debat niet meteen gaan liggen. De uitspraken over restauraties door het museum gingen al vrij snel een eigen leven leiden, waarop een nieuw rondetafelgesprek zich opdrong. Dat bleek een zoveelste slag in het water en draaide uit op een over-en-weer geroep tussen ‘jonge’ en ‘oude’ artiesten.
13.12.1930 | LA LIBRE BELGIQUE

Bijna geruisloos is op 8 november de ‘Driejaarlijksche tentoonstelling der Koninklijke Maatschappij tot Aanmoediging der Schoone Kunsten’ in Antwerpen van start gegaan. Ze loopt tot en met zondag 14 december en ze is volgens de organisatoren een perfecte aanvulling op de ‘Eeuwfeesttentoonstelling’ in Brussel waar enkel werk van overleden kunstenaars te zien is.
Er verschijnen tien uitgebreide recensies in de ‘Gazet van Antwerpen’ en twee in ‘De Standaard’. ‘Het Handelsblad’, ‘Het Laatste Nieuws’, ‘Vooruit’ en ‘De Nieuwe Gazet’ vermelden het event. Op ‘La Meuse’ na zwijgt de Franstalige pers de triennale zo goed als dood.
Onmiddellijk na de opening stelt ‘Guido’ in de ‘Gazet van Antwerpen’ een zeer pertinente vraag
12.11.1930 | GAZET VAN ANTWERPEN

D.V. begint zijn commentaar in ‘De Standaard’ met een goedgemeende waarschuwing.
23.11.1930 | DE STANDAARD

Uit een tweede stuk van D.V. weten we dat Leempoels ook aanwezig is, maar niet met welke werken.
26.11.1930 | DE STANDAARD

Jef Leempoels’ naam duikt in 1930 ook op als één van de vier ‘peters’ die de Mechelse beeldhouwer Raymond De Meester de Betzenbroeck voordroegen als lid van de Cercle artistique et littéraire de Bruxelles (Biographie nationale, vol. 6, Académie royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique 2001)

De Meester is vooral bekend van zijn monumentale dierenbeelden, zoals zijn ijsbeer voor een tentoonstelling in Luik, in 1939 of zijn brullende leeuw uit 1957 die vandaag de ingang van het Maloupark in Sint-Lambrechts-Woluwe bewaakt.


Comments